Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 9 april 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:3125

werknemer/werkgever

Loonvordering tot betaling van dertiende maand tijdens arbeidsongeschiktheid afgewezen. Werknemer mocht er niet gerechtvaardigd op vertrouwen – alleen al vanwege zijn korte dienstverband – dat ook bij arbeidsongeschiktheid een 13e maand zou worden betaald.

Feiten

Werknemer is op 16 juni 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van werkgever. Vanaf 17 juli 2015 is werknemer arbeidsongeschikt. Het basissalaris van werknemer bedroeg ten tijde van zijn arbeidsongeschiktheid € 11.491,75 bruto per maand. Met ingang van 17 juli 2016 ontvangt werknemer € 8.044,23 bruto per maand, zijnde 70 procent van het basissalaris van € 11.491,75 bruto. Werkgever heeft de dertiende maand over 2015 in december 2015 werknemer uitbetaald. Hij heeft de onkostenvergoeding van € 100 tot en met december 2016 aan werknemer betaald. De dertiende maand over 2016 en de onkostenvergoeding vanaf januari 2017 heeft werkgever niet aan werknemer voldaan. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd werkgever te veroordelen tot betaling van de dertiende maand over 2016, gelijk aan primair het laatstverdiende salaris van € 11.491,75 bruto, subsidiair het gemiddelde van het in 2016 ontvangen salaris van € 9.918,48 bruto en meer subsidiair 70 procent van het laatstverdiende salaris van € 8.044,23. Verder heeft werknemer gevorderd werkgever te veroordelen tot afgifte van een bruto/nettospecificatie, op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot betaling van de wettelijke verhoging van 50 procent ex artikel 7:625 BW over het gevorderde, tot betaling van de wettelijke rente over het gevorderde en tot betaling van buitengerechtelijke kosten, een en ander met veroordeling van werkgever in de proceskosten. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep.

Oordeel

Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verworven recht, althans dat betaling van de dertiende maand een arbeidsvoorwaarde betreft. Hij heeft de dertiende maand vanaf zijn indiensttreding steeds, zonder blijk van enige voorwaarde, ontvangen. Werknemer heeft de regeling in ieder geval zo mogen begrijpen dat hem onverkort aanspraak toekomt op de dertiende maand. Door werkgever zijn geen opmerkingen gemaakt dat de dertiende maand over 2015, in welk jaar werknemer voor een deel wegens ziekte arbeidsongeschikt was, onverplicht is voldaan. Werknemer mocht er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij ook bij ziekte recht heeft op de dertiende maand. Niet in geschil is dat het in artikel 7:629 lid 1 BW neergelegde recht op loondoorbetaling in geval van arbeidsongeschiktheid bij de arbeidsovereenkomst is aangevuld ten gunste van werknemer. Partijen verschillen van mening over de vraag of de arbeidsovereenkomst zodanig dient te worden uitgelegd dat ook de dertiende maand deel uitmaakt van het loon bij arbeidsongeschiktheid. Het hof stelt voorop dat ook als de dertiende maand dient te worden beschouwd als naar tijdruimte vastgesteld loon als bedoeld in artikel 7:629 lid 1 BW, dit niet zonder meer betekent dat werknemer recht heeft op betaling van de dertiende maand bij arbeidsongeschiktheid. Bij de arbeidsovereenkomst zijn partijen immers ten gunste van werknemer afgeweken van het in artikel 7:629 lid 1 BW neergelegde recht op loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid. Bepalend is daarmee hetgeen partijen bij de schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen omtrent betaling van de dertiende maand bij arbeidsongeschiktheid. De dertiende maand is niet genoemd als loonbestanddeel in artikel 16 (doorbetaling salaris bij ziekte). Dit brengt met zich dat de door werknemer voorgestane uitleg van de arbeidsovereenkomst, erop neerkomende dat betaling van de dertiende maand bij ziekte een arbeidsvoorwaarde is, niet kan worden gevolgd. Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling of sprake is van een verworven recht. De enkele omstandigheid dat werkgever, ondanks ziekte van werknemer vanaf 17 juli 2015, de dertiende maand over 2015 heeft uitbetaald, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat ook bij arbeidsongeschiktheid de dertiende maand betaald wordt, alleen al vanwege de korte tijdsduur verstreken vanaf de indiensttreding van werknemer.