Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 23 november 2016
ECLI:NL:RBLIM:2016:11671
Federatie Nederlande Vakvereniging/X B.V.
Feiten
Federatie Nederlandse Vakvereniging en tien werknemers van X. B.V. (hierna: FNV c.s.) stellen onder meer dat op de doorstart van X B.V. Richtlijn 2001/23/EG van toepassing is. Hierdoor zouden de werknemers van X B.V. op grond van overgang van onderneming van rechtswege, met behoud van hun arbeidsvoorwaarden, in dienst zijn gekomen bij Y. B.V. FNV c.s. vordert onder meer betaling van achterstallig loon en overige arbeidsvoorwaarden. Naast deze vordering heeft FNV c.s. bij dagvaarding het verzoek gedaan de onderhavige zaak aan te houden en de beantwoording van de prejudiciële vragen die op 24 februari 2016 door de Rechtbank Midden-Nederland zijn gesteld in de zaak FNV c.s./Smallsteps B.V. (ECLI:NL:RBMNE:2016:954, hierna te noemen: Estro-zaak) af te wachten. Tevens heeft FNV c.s. verzocht tegelijkertijd een vijfde vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) voor te leggen. Bij tussenvonnis van 6 juli 2016 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dit verzoek.
Oordeel
In de onderhavige zaak is sprake van een faillissement dat is voorafgegaan door een pre-pack. Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid acht de kantonrechter het derhalve wenselijk om de antwoorden die door het HvJ zullen worden gegeven af te wachten alvorens zelf een oordeel te geven over hetgeen partijen verdeeld houdt. FNV c.s. heeft naast aanhouding van de zaak verzocht een aanvullende vraag te stellen aan het HvJ. De kantonrechter stelt voorop dat het niet mogelijk is om in een reeds lopende zaak bij het HvJ een aanvullende vraag te stellen. Uit jurisprudentie van het HvJ volgt namelijk dat het HvJ kan weigeren een uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter, wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is, of wanneer het HvJ niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen. Nu de door FNV c.s. voorgestelde vraag ziet op een feit dat zich enkel voordoet in de onderhavige zaak, zou het stellen van die vraag in de Estro-zaak leiden tot een vraagstuk van hypothetische aard. Reeds om die reden zal de kantonrechter het verzoek van FNV c.s. afwijzen. FNV c.s. heeft terecht gewezen op het bepaalde in artikel 267 VWEU, waaruit volgt dat het de kantonrechter vrijstaat zelfstandig een vraag aan het HvJ te stellen. De kantonrechter meent dat er in deze zaak – vooralsnog – geen aanleiding bestaat om van die mogelijkheid gebruik te maken en overweegt daartoe het volgende. De kantonrechter begrijpt dat FNV c.s. met de vijfde vraag antwoord wenst te krijgen op de vraag of de antwoorden van de reeds gestelde vragen aan het HvJ anders zullen zijn indien de failliete onderneming zowel voorafgaande als na het faillissement dezelfde enige aandeelhouder behoudt en er in feite geen nieuwe entiteit met een eigen identiteit ontstaat. De kantonrechter acht het stellen van een dergelijke vraag echter prematuur. Ten eerste gaat FNV c.s. eraan voorbij dat niet is uitgesloten dat het HvJ oordeelt dat een pre-pack gericht is op doorstart, hetgeen – naar zich thans laat aanzien – betekent dat Richtlijn 2001/23/EG van toepassing is. In dat geval lijkt de door het FNV c.s. voorgestelde vraag vooralsnog niet relevant. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn indien het HvJ oordeelt dat Richtlijn 2001/23/EG niet van toepassing is. Van de antwoorden van het HvJ is echter bekend dat deze met de meeste zorgvuldigheid tot stand komen en dat de antwoorden uitgebreid worden toegelicht. Gelet daarop valt vooralsnog niet in te zien dat de kantonrechter met de te verwachten antwoorden op de reeds gestelde vragen niet zelf in staat zal zijn om over het geschil te beslissen. De kantonrechter zal dan ook niet overgaan tot het stellen van een vijfde zelfstandige vraag aan het HvJ.