Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24 april 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:3066
GVB Exploitatie B.V./werknemer
Feiten
Werknemer is, na een periode als uitzendkracht te hebben gewerkt, op 30 mei 2016 in dienst getreden bij GVB Exploitatie B.V. (hierna: GVB) als conducteur. Bij aanvang van zijn werkzaamheden voor GVB als uitzendkracht heeft werknemer een weerbaarheidstraining gehad waarin onder meer behandeld is hoe om te gaan met agressie van reizigers. Bij GVB gelden bedrijfsregels, waaronder een gedragscode. Daarin staat onder meer dat agressief gedrag niet wordt getolereerd. Werknemer heeft op 4 november 2016 een schriftelijke waarschuwing gekregen wegens overtreding van het depotreglement. In de waarschuwing is aangegeven dat bij een volgende overtreding van de bedrijfsregels beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan volgen. Op 16 december 2018 heeft een reiziger een klacht ingediend over de handelwijze en bejegening door werknemer. Deze klacht is met werknemer besproken. Op 18 januari 2019 heeft een reiziger een klacht ingediend over werknemer en gesteld dat werknemer hem bij de keel zou hebben gegrepen. De klacht is diezelfde dag besproken tussen werknemer en GVB, waarna werknemer met onmiddellijke ingang een rijverbod is opgelegd. GVB verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer wegens verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt GVB dat werknemer de bedrijfsregels in ernstige mate heeft overtreden door een reiziger agressief te bejegenen. Daardoor heeft werknemer zich in de uitoefening van zijn functie als conducteur niet betrouwbaar getoond terwijl dit vertrouwen en het naleven van de bedrijfsregels voor GVB essentieel is.
Oordeel
De kantonrechter overweegt allereerst dat niet is komen vast te staan dat werknemer op 18 januari 2019 agressief of gewelddadig jegens een reiziger heeft gehandeld. Alleen vast is komen te staan dat werknemer de reiziger van zich heeft afgeduwd. Hoewel het beleid van GVB meebrengt dat werknemer de situatie had moeten de-escaleren en derhalve had moeten weglopen, is dit enkele wegduwen van een agressieve reiziger in de gegeven omstandigheden die hierna worden besproken, onvoldoende om te stellen dat zich daarmee een dusdanig onacceptabele situatie heeft voorgedaan dat de arbeidsovereenkomst wegens (ernstig) verwijtbaar handelen moet eindigen. Daarbij is relevant dat werknemer diverse malen heeft aangegeven moeite te hebben met de agressie van reizigers en daarin begeleiding te wensen, zelfs ook op de dag van het incident van 18 januari 2019. GVB erkent dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden. GVB heeft echter niets of onvoldoende gedaan met deze hulpvraag van werknemer. Zo had GVB werknemer kunnen indelen op een van de trainingen die zij regelmatig organiseert voor haar medewerkers, maar dat heeft zij niet gedaan. Werknemer heeft alleen bij aanvang van zijn werkzaamheden als uitzendkracht een beperkte weerbaarheidstraining gehad. Tot slot geldt dat onweersproken door werknemer is gesteld dat hij altijd goede beoordelingen heeft gehad en GVB hem juist prees voor de wijze waarop hij met reizigers omging. Gezien al deze omstandigheden komt het beeld dat GVB tracht te schetsen van een medewerker die agressief heeft gehandeld als gevolg waarvan sprake is van ernstig verwijtbaar handelen onvoldoende vast te staan. Hoewel werknemer op 18 januari 2019 ook had kunnen weglopen in plaats van de reiziger weg te duwen, is de kantonrechter van oordeel dat hem dat in de gegeven omstandigheden niet zodanig kan worden verweten dat daarmee sprake is van verwijtbaar handelen als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst tot een einde zou moeten komen. De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek derhalve af.