Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 mei 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:2001
werkgeefster/werknemer
Feiten
Werknemer is op 4 februari 1979 in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van werkgeefster. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Slagersbedrijf van toepassing. Werkgeefster heeft per 1 november 2009 de slagerij waar werknemer werkzaam was overgenomen. Werknemer heeft in eerste aanleg betaling van overuren gevorderd. Hij stelt dat hij in de periode van 1 november 2009 tot en met 25 juni 2012 als chef winkelslager bij werkgeefster in totaal 1.153 overuren heeft gewerkt. Dit blijkt volgens hem uit zijn agenda’s waarin hij heeft bijgehouden hoe laat zijn werkdag begon en eindigde en hoe lang hij pauze had (hierna: de urenregistratie). De kantonrechter heeft werkgeefster opgedragen de door haar gestelde feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat werknemer (veel) minder overuren heeft gewerkt dan blijkt uit de door hem overgelegde urenregistratie. Werkgeefster heeft in eerste aanleg als getuigen doen horen mevrouw A en mevrouw B, beiden bij haar in dienst als verkoopster. De kantonrechter heeft werkgeefster niet in de bewijslevering geslaagd geacht. In hoger beroep is bij tussenarrest overwogen en beslist dat bij gebreke van een urenregistratie aan de kant van werkgeefster, op de urenregistratie van werknemer het (weerlegbare) vermoeden kan worden gebaseerd dat de door werknemer vermelde tijden werktijden waren. Het verweer van werkgeefster dat zij niet kon beschikken over gegevens met betrekking tot de overuren omdat werknemer weigerde duidelijkheid daarover te verschaffen is verworpen. Werkgeefster is toegelaten tot het leveren van (aanvullend) tegenbewijs van haar verweer dat de urenregistratie van werknemer onjuistheden bevat. Werkgeefster heeft in hoger beroep als getuigen doen horen de heer X en mevrouw Y. In contra-enquête heeft werknemer zijn echtgenote als getuige doen horen.
Oordeel
Het hof is van oordeel dat werkgeefster onvoldoende (aanvullend) tegenbewijs heeft geleverd ter ontzenuwing van het voorshandse vermoeden van de juistheid van de urenregistratie van werknemer. Het had van werkgeefster in het kader van het leveren van (aanvullend) tegenbewijs mogen worden verwacht om aan te geven welke overuren van werknemer werden erkend en welke overuren werden betwist. In dat licht bezien is de enkele getuigenverklaring van mevrouw Y dat sprake kan zijn van 889 overuren, in samenhang bezien met de getuigenverklaringen van de heer X en getuige A over de algemene gang van zaken, van onvoldoende gewicht om het voorshandse vermoeden te ontzenuwen. Uit het voorgaande volgt dat de getuigenverklaringen van de heer X, mevrouw Y, mevrouw A en mevrouw B te weinig concreet zijn om als bewijs te kunnen dienen dat de urenregistratie van werknemer onjuistheden zou bevatten. De getuigenverklaringen zijn niet alleen afzonderlijk, maar ook tezamen onvoldoende om werkgeefster in het haar opgedragen tegenbewijs geslaagd te achten. Bij de berekening van het aantal overuren is, gelet op de uitkomst van de bewijswaardering, de urenregistratie van werknemer leidend. De kantonrechter heeft op grond van de urenregistratie een saldo van 977 overuren berekend. Werkgeefster heeft betwist dat het aantal overuren van werknemer 977 bedraagt. Volgens haar is sprake van een totaal aantal overuren van 951,5 althans hooguit 889 overuren (verklaring mevrouw Y). Het hof volgt werkgeefster hierin niet. Werkgeefster heeft op geen enkele wijze toegelicht of inzichtelijk gemaakt hoe zij op grond van de urenregistratie tot 951,5 overuren is gekomen. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet aangegeven in welke weken sprake was van te veel berekende overuren. Dit aantal komt bovendien ook niet overeen met het door mevrouw Y als getuige genoemde aantal van hooguit 889 overuren. Werkgeefster heeft derhalve nog altijd niet, althans onvoldoende, inzichtelijk gemaakt wat, uitgaande van de urenregistratie, het aantal overuren volgens haar is. Het hof gaat daarom aan de door werkgeefster genoemde aantallen voorbij als zijnde onvoldoende onderbouwd. In de gegeven omstandigheden acht het hof het niet in strijd met goed werknemerschap of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat werknemer zich op de urenregistratie beroept.