Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 5 juni 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:4501

werknemer/werkgeefster

Statutair bestuurder die op grote schaal en over vele jaren voor rekening van werkgever privé-uitgaven betaalt met zakelijke creditcards, en facturen voor privézaken op naam en voor rekening van het concern laat komen, met € 1.633.384,40 aan schade tot gevolg, is terecht op staande voet ontslagen.

Feiten

Werknemer is op 1 januari 1986 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) werkgeefster. Werkgeefster is houdstermaatschappij van ondernemingen in Nederland, België en Duitsland en richt zich op de wereldwijde verkoop en levering van stalen buizen, flenzen en fittingen. Met ingang van 1 januari 2002 is werknemer benoemd tot statutair bestuurder van werkgeefster. Het salaris van werknemer bedroeg laatstelijk € 25.862,91 (volgens werkgeefster) dan wel € 27.414,68 (volgens werknemer) bruto per maand. Op 17 januari 2018 is werknemer in de uitoefening van zijn functie als bestuurder per direct feitelijk geschorst in verband met een uit te voeren onderzoek naar de bedrijfsvoering van werkgeefster en de rol van werknemer daarin. Bij brief van 5 maart 2018 is werknemer opgeroepen voor een op 20 maart 2018 te houden aandeelhoudersvergadering van werkgeefster, met als agendapunt kort gezegd het voorgenomen besluit tot ontslag van werknemer als bestuurder en opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft daarop afwijzend gereageerd en is niet op de aandeelhoudersvergadering verschenen. Op 20 maart 2018 heeft de AvA van werkgeefster het besluit genomen tot ontslag van werknemer als bestuurder van werkgeefster, onder gelijktijdige opzegging met onmiddellijke ingang van de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens dringende redenen. Werkgeefster heeft kort gezegd aan het ontslag ten grondslag gelegd: het verkeerd informeren van een aan werkgeefster gelieerd bedrijf over zijn pensioenregeling teneinde een oneigenlijke salarisverhoging te bewerkstellingen, privé-uitgaven die voor rekening van het concern zijn gekomen, het (indirect aan hem) doen betalen van gefingeerde facturen, het ten onrechte ontvangen van salaris vanuit een aan werkgeefster gelieerd bedrijf waar werknemer eveneens statutair bestuurder van was en onterechte bonusbetalingen. Werknemer verzoekt thans onder meer een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Werkgeefster verzoekt werknemer te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 204.650,86 bruto. Werkgeefster legt hieraan ten grondslag dat werknemer reeds zijn volledige pensioenvergoeding over 2018 uitbetaald heeft gekregen en dat een deel hiervan door het ontslag onverschuldigd is betaald.

Oordeel

Ontslag op staande voet – onverwijldheid

Begin 2018 is het binnen werkgeefster uitgevoerde onderzoek van kleur verschoten. Een algemeen bedrijfsonderzoek veranderde toen in een onderzoek naar de wijze en omvang van de (volgens werkgeefster onrechtmatige) handelwijze van werknemer. Op dat moment wordt werkgeefster geacht een concreet vermoeden te hebben van de dringende redenen voor het ontslag. De vraag is of werkgeefster, met het uitroepen van een aandeelhoudersvergadering ten behoeve van het ontslag van werknemer circa vier weken later, voldaan heeft aan de onverwijldheidseis van artikel 7:677 lid 1 BW. Geoordeeld wordt dat dat het geval is. Gebleken is dat het hier ging om een zeer complex en uitgebreid feitenonderzoek, doordat over een periode van vele jaren een groot aantal facturen en betalingen moest worden onderzocht. Omdat het hier ging om een statutair bestuurder, was het bovendien zaak om het afbreukrisico bij zakelijke relaties en onrust onder het personeel te beperken. Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat het onderzoek (ook na de formele schorsing nog) wekenlang heeft geduurd.

Ontslag op staande voet – dringende redenen

Bij de beoordeling van de gestelde dringende redenen voor het ontslag is van belang hetgeen in een andere zaak, aangaande de vaststelling van de schade als gevolg van het handelen van werknemer, is vastgesteld door de rechtbank. Werknemer is in die zaak veroordeeld tot het betalen aan werkgeefster van een bedrag van € 1.633.384,40 aan schadevergoeding. In die zaak is voldoende vast komen te staan dat werknemer op grote schaal en over vele jaren voor rekening van werkgeefster privé-uitgaven betaalde met zijn zakelijke creditcards, facturen voor privézaken op naam en voor rekening liet komen van het concern, facturen met een valse omschrijving (indirect aan hem) liet betalen door het concern, salaris en andere vergoedingen van een aan werkgeefster gelieerd bedrijf ontving, terwijl deze looncomponenten niet waren goedgekeurd en dat hij meer bonus heeft ontvangen van werkgeefster dan hem op grond van de overeengekomen bonusregeling toekwam. Dat oordeel neemt de rechtbank in de onderhavige procedure over. Die handelwijze van werknemer is aan te merken als een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Ook levert dit ernstig verwijtbaar handelen van werknemer op, zodat geen aanspraak op de transitievergoeding bestaat.

Tegenverzoek – onverschuldigd betaalde pensioenvergoeding

Uitgaande van de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet op 20 maart 2018, heeft werkgeefster terecht gesteld dat het deel van de pensioenvergoeding dat betrekking heeft op de periode van 20 maart t/m 31 december 2018 onverschuldigd is betaald. Het zelfstandig tegenverzoek wordt toegewezen en werknemer wordt veroordeeld tot betaling van het netto-equivalent van € 204.650,86 bruto.