Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 25 juni 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:5242
werknemer/werkgever
Feiten
Werknemer heeft in zijn akte verschillende bezwaren geuit tegen het tussenarrest, in het bijzonder tegen (a) de overweging dat bij de vaststelling van de door werknemer gewerkte arbeidsuren ervan uitgegaan dient te worden dat hij per dag 1 uur en 54 minuten pauze genoot en (b) de verwerping van de stelling van werknemer dat Dijkstra gehouden zou zijn om aan werknemer nog 32 uur respectievelijk 38 uur per week te betalen over de weken waarin hij in de rustige periode geen arbeid heeft verricht, omdat dit standpunt volgens het hof erop neer zou komen dat Dijksta voor die al betaalde weken nog een keer zou moeten betalen.
Oordeel
Voor zover werknemer heeft beoogd dat het hof terugkomt op zijn in het tussenarrest over de pauze-uren gegeven 'bindende eindbeslissingen' ziet het hof daartoe geen grond. Uit hetgeen werknemer heeft aangevoerd is het hof niet gebleken dat de beslissingen berusten op onjuiste juridische en/of feitelijke grondslagen. Wel ziet het hof aanleiding om met betrekking tot de pauze-uren aanvullend te beslissen dat geen aanleiding bestaat om rekening te houden met pauzetijd op dagen dat werknemer minder dan vier uur heeft gewerkt; die werktijden zijn daarvoor te kort. Kennisneming van de wederzijdse berekeningen van partijen, met inachtneming van wat is overwogen en beslist in het tussenarrest van 30 oktober 2018 en hiervoor in dit arrest, leidt het hof tot de conclusie dat Dijkstra aan werknemer aan salaris wegens achterstallige overuren nog dient te betalen € 896,62 + € 4.193,28 = € 5.089,90 bruto. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de wettelijke verhoging te beperken tot 10%. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat werknemer pas aanspraak heeft gemaakt op de nabetaling van salaris nadat het dienstverband al was geëindigd, terwijl de wettelijke verhoging in het bijzonder is bedoeld als prikkel voor de werkgever om tijdig aan zijn (lopende) loonbetalingsverplichtingen te voldoen. Niet is betwist dat Dijkstra wel altijd tijdig aan haar lopende betalingsverplichtingen heeft voldaan. Verder neemt het hof in het bijzonder nog mee dat uit de berekeningen naar voren komt dat Dijkstra in 2009 en 2011 ook meer heeft betaald aan werknemer dan zij verschuldigd was. Het hof merkt daarbij op dat Dijkstra zich ter zake van de in die jaren te veel aan werknemer uitbetaalde bedragen aan overuren niet heeft beroepen op verrekening met bedragen die zij aan werknemer verschuldigd is wegens te weinig uitbetaalde overuren over 2010 en 2012.