Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 9 juli 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:2399
X/werkneemster
Feiten
Op 20 februari 2012 is opgericht de vennootschap onder firma B (hierna: ‘vof’) te A met als vennoten X en Y. Y is de levenspartner van werkneemster. Op 22 september 2016 heeft werkneemster met onmiddellijke ingang ontslag genomen bij werkgeefster. Y heeft op 23 september 2016 met onmiddellijke ingang de ontbinding van de vennootschap onder firma ingeroepen. Werkneemster heeft in eerste aanleg gevorderd X te veroordelen tot betaling van haar overuren; deze zijn voor € 35.041,42 niet betaald. X heeft na de ontbinding de vof feitelijk voortgezet en is aldus gehouden tot betaling van deze overuren. Tegen dit oordeel keert X zich in hoger beroep.
Oordeel
De onderhavige procedure betreft een geschil tussen X, als een van de vennoten van de vof, en een derde, werkneemster. Het hof zal zich bij de beoordeling van deze zaak beperken tot het geschil tussen werkneemster en werkgeefster. Met X constateert het hof dat de in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst niet is ondertekend. Door X is echter niet met kracht van argumenten betwist dat werkneemster werkzaamheden heeft verricht voor de vof waarvoor zij ook loon heeft ontvangen. Daarmee is reeds sprake van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW. Hoewel in de ongetekende arbeidsovereenkomst is opgenomen dat werkneemster een fulltime (38 uur) dienstverband heeft, gaat het hof uit van de door werkneemster gestelde 15,5 uur per week. Uit de door werkneemster in het geding gebrachte overzichten leidt het hof verder af dat het dienstverband van werkneemster vanaf januari 2016 25 uur per week is gaan bedragen. X heeft niet voldoende (gemotiveerd) betwist dat als komt vast te staan dat werkneemster overuren heeft gewerkt, deze uitbetaald moeten worden. X betwist wel de omvang van de door werkneemster gestelde overuren. Het hof gaat uit van de juistheid van de door werkneemster in het geding gebracht overzichten van de gemaakte overuren, aangezien X haar betwisting van het door werkneemster genoemde aantal uren op geen enkele wijze motiveert of onderbouwt, bijvoorbeeld door daarvan een deugdelijke vorm van registratie bij te houden of over te leggen. Het komt voor haar rekening dat zij, als vennoot van de vof, werkgeefster van werkneemster, dat niet heeft gedaan dan wel daarop niet heeft toegezien. Uit het door werkneemster overgelegde overzicht volgt een totaal van 5.076,11 aan uren. Werkneemster komt een brutobedrag van € 52.486,98 toe. Het hof zal X veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van € 52.486,98. Door werkneemster is een nettobedrag gevorderd, het hof zal de veroordeling tot betaling dan ook maximeren tot dat bedrag, indien het netto-equivalent van € 52.486,98 bruto hoger mocht zijn. Dat de overuren niet zijn opgenomen in de (concept)jaarrekening en/of zijn besproken met de accountant betreft een discussie tussen de vof en de accountant en deze kan niet aan werkneemster worden tegengeworpen, omdat zij niet betrokken is bij het opstellen van de jaarrekening en/of de besprekingen met de accountant. Voorgaande heeft ook te gelden voor het verweer van X dat zij geen inzicht had in de banktransacties van de vof. Dit kan niet aan werkneemster worden tegengeworpen nu het niet inzien van de banktransacties van de vof voor rekening en risico van X moet komen. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de vordering van werkneemster is verjaard. Ingevolge artikel 18 WvK is iedere vennoot van de vof hoofdelijk verbonden voor de verbintenissen van de vennootschap. Het hof zal X als vennoot van de vof dan ook veroordelen tot betaling van de in het voorgaande vastgestelde bedragen aan werkneemster.