Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/de Staat der Nederlanden (ministerie van Buitenlandse Zaken)
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 19 juni 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:6201

werkneemster/de Staat der Nederlanden (ministerie van Buitenlandse Zaken)

Arbeidsovereenkomst met medewerkster Nederlandse ambassade in Kosovo is door de Staat kennelijk onredelijk opgezegd. Toekenning van een billijke schadevergoeding van ruim € 110.000.

Feiten

Werkneemster is in juli 1999 in dienst getreden van de Staat als lokaal aangestelde medewerker van de Nederlandse ambassade in Kosovo. Zij is daar werkzaam geweest in verschillende functies. Op 23 november 2017 heeft de Staat bij monde van de ambassadeur mondeling de arbeidsovereenkomst met werkneemster opgezegd. Deze opzegging is aan haar bevestigd bij brief van 15 december 2018. Het dienstverband is op 23 januari 2018 geëindigd. Werkneemster heeft een bezwaarschrift ingediend tegen haar ontslag bij de Commissie van Bezwaar DBZ. De Commissie van Bezwaar heeft op 4 juli 2018 de Staat geadviseerd het ontslag ongedaan te maken. De Staat heeft het advies niet overgenomen, maar wel een (aanvullende) schadevergoeding aan werkneemster betaald van € 40.000. Werkneemster vordert onder meer veroordeling van de Staat tot betaling van een billijke schadevergoeding in verband met de kennelijk onredelijke opzegging.

Oordeel

De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval van een kennelijk onredelijke opzegging sprake is. Kort gezegd komt het erop neer dat de Staat, wat er ook zij van het verwijt dat werkneemster op onjuiste wijze met vertrouwelijke informatie is omgegaan (de chauffeur van de ambassade van wie werkneemster de leidinggevende was, werd van diefstal beschuldigd en zij is, nadat dit in een (vertrouwelijke) vergadering van het Managementteam was besproken, direct met hem gaan praten), (a) nadat op 10 augustus 2017 de toezegging was gedaan om met een schone lei verder te gaan, een discussiepunt vervolgens drie maanden heeft laten liggen, (b) ondanks de toezegging dat er sprake was van een schone lei toch terug te komen op het incident met de chauffeur van de maand februari daarvoor, en (c) zonder dat duidelijkheid bestond over de functie-inhoud van werkneemster onaangekondigd een functioneringsgesprek te houden en daarbij meteen, en zonder de mogelijkheid te bieden van een verbetertraject, de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Dat alles samen genomen levert naar het oordeel van de kantonrechter een kennelijk onredelijke opzegging op. Uit de Rechtspositieregeling lokaal in dienstgenomen werknemers 2005 (Rrlok) volgt dat werkneemster recht heeft op een billijke schadevergoeding. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn aanknopingspunten voor de bepaling van de hoogte van de billijke schadevergoeding te vinden in de regels rondom het kennelijk onredelijk ontslag. Een dienstverband van 19 jaar, de noodzaak van werkneemster om nog ten minste 20 jaar te moeten werken om in haar levensonderhoud te voorzien, het gegeven dat zij over die periode wellicht nooit meer het salaris zal kunnen verdienen dat zij bij de Staat verdiende en er dus over ten minste 20 jaar sprake zal zijn van een inkomensachteruitgang, zijnde het verschil tussen haar salaris bij de Staat en bij een opvolgende werkgever, zijn factoren die de kantonrechter bij het begroten van de hoogte van de schadevergoeding zal meewegen. De kantonrechter zal daarbij uitgaan van een geschatte permanente inkomensachteruitgang van 40% ten opzichte van het laatstverdiende salaris en de kantonrechter zal deze inkomensachteruitgang toekennen en berekenen over een periode van 10 jaar. De periode van 10 jaar houdt verband met de duur van het dienstverband, de leeftijd van werkneemster en het feit dat niet te voorzien is of werkneemster tot haar pensioengerechtigde leeftijd bij de Staat in dienst zou zijn gebleven. Uitgaande van een geschatte permante inkomensachteruitgang van 40% van het laatstgenoten salaris van € 2.294 per maand over een periode van 10 jaar komt de kantonrechter op een billijke schadevergoeding van € 110.208. Op deze schadevergoeding dient het reeds door werkneemster ontvangen bedrag van € 40.000 in mindering te worden gebracht, zodat een bedrag resteert van € 70.208.