Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 11 juli 2019
ECLI:NL:RBOBR:2019:4039
werknemer/Canon Nederland N.V.
Feiten
In de periode van 1 september 2006 tot 1 november 2017 is werknemer bij Canon Nederland N.V. (hierna: Canon) in dienst geweest. Op grond van dit dienstverband was werknemer deelnemer in de collectieve pensioenregeling, ondergebracht bij Nationale Nederlanden Levensverzekering Mij N.V. (hierna: Nationale Nederlanden). Deze pensioenregeling bevatte onder meer een jaarlijkse onvoorwaardelijke indexering van het opgebouwde pensioen. In 2012 heeft Canon Océ overgenomen. Met ingang van 2014 is het Océ Pensioenfonds overgenomen door het Pensioenfonds van de Metalektro (hierna: PME). Werknemers zijn vanaf die tijd gaan deelnemen in de pensioenregeling van PME. Voor Canon-werknemers, zoals werknemer, is destijds de pensioenregeling van Nationale Nederlanden gehandhaafd (hierna: NN-regeling). Nationale Nederlanden heeft bij brief van 29 december 2015 de uitvoeringsovereenkomst met Canon per 31 december 2016 opgezegd. Hierdoor is Canon genoodzaakt geweest op zoek te gaan naar een andere pensioenregeling voor haar werknemers die onder de NN-regeling vielen. Met Nationale Nederlanden en de vakbonden is afgesproken dat het onder de NN-regeling opgebouwde pensioen bij Nationale Nederlanden zou achterblijven en dat de Canon-werknemers per 1 januari 2017 zouden gaan deelnemen in de PME-regeling. Tevens zijn toen afspraken gemaakt over de indexatie van het NN-pensioen. Op 1 juni 2017 werd door Canon bevestigd dat er overeenstemming was bereikt met de vakbonden. Dit werd tevens bevestigd door Nationale Nederlanden op 19 juli 2017. Werknemer stelt zich onder meer op het standpunt dat er sprake is van een ongeoorloofde eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst en dat de afspraken nietig zijn wegens strijd met het afkoopverbod van artikel 65 PW.
Oordeel
Wijziging van de pensioenovereenkomst behoeft – als uitgangspunt – de instemming van iedere werknemer afzonderlijk. In dit geval zijn er in het kader van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afspraken gemaakt met vakorganisaties over de inhoud van de pensioenregeling, die een wijziging van de pensioenovereenkomst inhouden. Er is dan sprake van vervangende instemming door de cao-partijen, waarbij individuele werknemers gebonden kunnen worden zonder dat zij met die wijziging hoeven in te stemmen. Georganiseerde werknemers zijn op grond van artikel 9 en 12 Wet CAO gebonden aan de wijziging. Canon, als georganiseerde werkgever, dient op grond van artikel 14 Wet CAO de overeengekomen wijzigingen ook toe te passen op ongeorganiseerde (ex-)werknemers, zoals werknemer. Werknemer is op zijn beurt eveneens gebonden aan de wijziging omdat de tussen partijen geldende cao is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst. Er is geen sprake van een eenzijdige wijziging van de pensioenovereenkomst, maar van een tweezijdige (collectieve) wijziging. De stelling van werknemer dat Canon de pensioenregeling in strijd met artikel 19 Pensioenwet (PW) zonder toestemming van de werknemers heeft gewijzigd, treft dan ook geen doel. De redelijkheidstoets van artikel 7:613 BW is evenmin aan de orde. Verder valt niet in te zien dat er sprake is van een uitholling van de rechtsbescherming van werknemer, doordat hij wordt gebonden aan (toekomstige) cao-afspraken. De rechtsbescherming van werknemers (al dan niet georganiseerd) ligt immers ten grondslag aan het huidige CAO-systeem en is met voldoende (wettelijke) waarborgen omkleed. Van concrete omstandigheden die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om werknemer te houden aan een collectieve wijziging van zijn pensioenaanspraken, is niet gebleken. Tevens is de indexatie-afspraken niet in strijd met het afkoopverbod van artikel 65 PW. Gesteld noch gebleken is dat de keuze van Canon om de opgebouwde pensioenafspraken achter te laten bij Nationale Nederlanden en ter compensatie voor gewezen deelnemers voor de NN-regeling met de vakorganisaties een aanvullende compensatieregeling overeen te komen (in de vorm van de in het geschil zijnde indexatie-afspraak) voor werknemer nadelig zou zijn.