Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 september 2019
ECLI:NL:GHSHE:2019:3267

werknemer/Stichting

Dat werknemer geen werkzaamheden heeft verricht in de periode voordat de beëindigingsovereenkomst werd gesloten geeft geen blijk van enige overeengekomen non-activiteit om tot een verkapte hogere beëindigingsvergoeding voor werknemer te geraken en op die wijze het bepaalde in artikel 2:10 lid 3 (en art. 3.7 lid 3) WNT te omzeilen.

Feiten

Op 7 juli 2010 is werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van de Stichting, waarbij werknemer per datum eerstvolgende statutenwijziging, beoogd uiterlijk per ultimo 2010, is benoemd tot bestuurder. Het jaarsalaris voor 2010 werd bepaald op € 159.496. In de overeenkomst is verder bepaald dat het jaarinkomen in beginsel per 1 januari van elk jaar zal worden aangepast aan de salarisontwikkeling conform de Code Beloning Bestuurders Zorg. Er is een opzegtermijn van vier maanden overeengekomen. In de loop van 2016 is er een onwerkbare situatie ontstaan doordat de ondernemingsraad en – een deel van – het managementteam het vertrouwen in de Raad van Bestuur van gedaagde hebben opgezegd. Er is gesproken over een vaststellingsovereenkomst, maar deze is uiteindelijk niet gesloten. Werknemer heeft zich op 27 mei 2016 ziek gemeld. Op 26 juli 2016 oordeelde de Nederlandse bedrijfsarts dat er geen medische redenen meer waren voor de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Op 1 september 2016 heeft werknemer zijnerzijds een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met nevenverzoeken ingediend bij de kantonrechter te Roermond. Op 31 oktober 2016 is tussen De Stichting en werknemer een beëindigingsovereenkomst ondertekend. Het ingediende verzoek is ingetrokken. Werknemer heeft de netto-uitbetaling van de beëindigingsvergoeding ontvangen, zonder specificatie. Op 23 december 2016 heeft de gemachtigde van werknemer gesommeerd tot nakoming van de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen afspraken, waaronder een deugdelijke specificatie, uitbetaling van de volledige vergoeding en toezending van het integrale rapport van Integis. De Stichting heeft aan de sommatie geen gehoor gegeven. Werknemer heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de hem toekomende ontslagvergoeding € 185.930,37 bruto bedraagt en er ten aanzien van werknemer gedurende de periode van 1 juni 2016 tot 15 december 2016 geen sprake is geweest van non-activiteit in de zin van de Wet normering topinkomens (WNT), zodat het De Stichting verboden is loonkosten over die periode te verrekenen. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen.

Oordeel

Tussen partijen is niet in geschil dat De Stichting een instelling is waarop de per 1 januari 2013 in werking getreden Wet normering topinkomens van toepassing is en dat werknemer topfunctionaris was in de zin van de WNT. Evenmin is tussen hen in geschil dat de overgangsregeling van toepassing is, die inhoudt, kort samengevat, dat een vóór de inwerkingtreding van de wet tussen partijen overeengekomen hogere bezoldiging nog voor ten hoogste vier jaren na de inwerkingtreding van de wet is toegestaan en dat datzelfde geldt voor verhogingen als deze en de wijze van berekening daarvan vóór de inwerkingtreding van de WNT zijn overeengekomen. Het hof oordeelt dat, voor zover het bedrag van € 185.930 al enig maximum van de WNT te boven zou gaan, dit van zodanig geringe betekenis is, dit niet als een (serieus te nemen) overschrijding kan worden aangemerkt. Werknemer kan terecht aanspraken maken op de beëindigingsvergoeding zoals tussen partijen in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen. Ten aanzien van de op non-actief stelling volgt het hof werknemer niet in zijn standpunt dat voormelde bepaling in zijn geval op grond van de overgangsregeling al niet van toepassing zou zijn omdat een bezoldiging voor enige periode van non-activiteit in zijn arbeidsovereenkomst is voorzien. Dat werknemer geen werkzaamheden heeft verricht in de periode voordat de beëindigingsovereenkomst werd gesloten geeft geen blijk van enige overeengekomen non-activiteit om tot een verkapte hogere beëindigingsvergoeding voor werknemer te geraken en op die wijze het bepaalde in artikel 2:10 lid 3 (en art. 3.7 lid 3) WNT te omzeilen. Het hof acht het verwijt van werknemer dat de kantonrechter de tussen De Stichting en hem in de beëindigingsovereenkomst gemaakte afspraken ten onrechte in strijd met de goede zeden en de openbare orde heeft geacht, gegrond.