Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 17 september 2019
ECLI:NL:RBLIM:2019:8373
De Ondernemingsraad van de Gemeente Maastricht/Gemeente Maastricht
Feiten
Sinds medio 2011 overlegt de gemeente met de gemeenten Heerlen en Sittard-Geleen over een te vormen gemeenschappelijke organisatie op het gebied van de bedrijfsvoering, genaamd Shared Service Centrum Zuid-Limburg (hierna: SSC-ZL). Op 1 maart 2018 was er een bestuur- en overlegvergadering van het SSC-ZL. Wethouder X van de gemeente Maastricht nam aan deze vergadering deel namens de gemeente. Van deze vergadering zijn (concept)notulen gemaakt, die in handen van derden zijn gekomen. Op 4 juni 2018 heeft de secretaris/directeur SSC-ZL, de heer Y, bij het Intern Meldpunt Integriteit (hierna: IMI) van de gemeente melding gemaakt/een klacht ingediend ter zake van schending van het ambtsgeheim. IMI heeft daarop onderzoek verricht. Vervolgens heeft Bedrijfsrecherche ‘A’ in opdracht van de gemeente onderzoek verricht met als onderdeel vaststellen wie verantwoordelijk is/zijn voor het lekken van het zeer vertrouwelijke document/stuk en door wie het stuk vervolgens verder is verspreid (mogelijk aan OR-leden/vakbond). De gemeente Maastricht en haar ondernemingsraad hebben vrijwillig en gezamenlijk een oordeel van de kantonrechter verzocht over door partijen zelf opgestelde vragen. De directe aanleiding voor deze procedure vormt een door en in opdracht van de gemeente uitgevoerd onderzoek door Bedrijfsrecherche A, waarbij de (zakelijke) e-mailboxen van 41 ambtenaren van de gemeente, waaronder 12 leden van de OR, zijn doorzocht door een extern bureau.
Oordeel
De conceptnotulen van het niet openbare overleg op 1 maart 2018 zijn vertrouwelijk, juist omdat het nog niet gecorrigeerde conceptnotulen betreffen. Het is kwalijk en beschadigend dat deze conceptnotulen naar derden zijn doorgestuurd en dat daaruit selectief geciteerd is. Voor degene die daartoe overging, moet duidelijk zijn geweest, althans behoorde dit te zijn geweest, dat deze notulen nog niet definitief waren vastgesteld en reeds om die reden vertrouwelijk waren. Los daarvan dient in een publieke en politiek gestuurde organisatie als een gemeente de integriteit van de ambtenaar en de vertrouwelijkheid van bepaalde documenten hoog in het vaandel te staan. Dit maakt dat de gemeente naar het oordeel van de kantonrechter een voldoende zwaarwegend belang had om een onderzoek te doen naar de ambtenaar die hiervoor verantwoordelijk is. De vraag vervolgens of het onderzoek, zoals dat werd uitgevoerd, ook in verhouding stond tot het nagestreefde doel, dient echter ontkennend te worden beantwoord. Allereerst is daar de termijn waarop het onderzoek een aanvang nam, nadat het bevoegd gezag kennis nam van het schenden van de vertrouwelijkheid van het betreffende stuk. Gezien de ernst van de veronderstelde verwijten, schending geheimhoudingsplicht en plichtsverzuim door ambtenaren van de gemeente Maastricht, en gezien de omvang en impact van het uiteindelijke onderzoek, valt zonder verdere toelichting niet goed te begrijpen waarom de gemeente niet direct na 11 april 2018, de datum dat de gemeentesecretaris voor het eerst met het citaat werd geconfronteerd, zelfstandig actie heeft ondernomen. De gemeente had bovendien – gezien deze gestelde ernst – ook kunnen volstaan met het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie, en het strafrechtelijk onderzoek verder kunnen afwachten. Er is geen directe verklaring gegeven voor deze afwachtende houding. Op 6 september 2018 wordt besloten tot verder onderzoek, waarbij opdracht wordt gegeven aan Bedrijfsrecherche ‘A’. In het kader van dit onderzoek wordt besloten tot het aan de hand van een breed aantal zoektermen doorlichten van de (zakelijke) e-mailbox van 41 ambtenaren van de gemeente Maastricht, waaronder alle leden van de OR. Niet wordt gemotiveerd waarom het onderzoek onder zoveel ambtenaren wordt uitgevoerd. Ook wordt niet gemotiveerd waarom in dat kader de e-mailboxen van de OR-leden wordt doorzocht. Het was immers bekend dat de OR over (een citaat van) het betreffende stuk beschikte. Dat de betrokken OR-leden vooral werden onderzocht als ambtenaar en niet als OR-lid en dat het vrijwel onmogelijk is daarin te onderscheiden, zoals aan de kant van de gemeente wordt betoogd, is niet begrijpelijk. De OR-leden werden immers juist onderzocht omdat zij beschikten over het betreffende stuk, maar het was overduidelijk dat zij daarover juist beschikten in hun hoedanigheid van OR-lid. Daarvan hebben zij geen geheim gemaakt en zij hebben als OR hierover immers ook direct het overleg gezocht met de gemeente. Daarmee hebben zij geen geheimhoudingsverplichting geschonden. Kortom: er was gezien de uitkomsten van het IMI-onderzoek reden om het e-mailonderzoek te beperken tot een zeer beperkt aantal personen, waaronder overigens geen OR-leden. Uiteraard kunnen in het algemeen ook OR-leden niet gevrijwaard worden van een onderzoek naar het schenden van een geheimhoudingsverplichting, maar daar bestond in dit geval geen enkele aanleiding voor. Los daarvan is de insteek van het onderzoek bepaald niet neutraal geweest. Het onderzoek door het recherchebureau had zich dienen te beperken tot het vaststellen van de feiten, en de kwalificatie van die feiten aan anderen (het bevoegd gezag) moeten overlaten. Er bestond geen directe aanleiding om de OR-leden in dit onderzoek te betrekken. Zij zijn voortdurend transparant geweest over de wijze waarop zij de beschikking hebben gekregen over het betreffende stuk (als OR) en er bestond geen aanleiding te vermoeden dat een van de leden dit stuk buiten de gemeente heeft verspreid. Nu de OR-leden vanuit hun OR-taak naar aanleiding van dit stuk het overleg met de gemeente hebben gezocht, raakt de omvang en de wijze van het onderzoek aan het benadelingsverbod van leden van een ondernemingsraad. OR-leden moeten in vrijheid en zonder angst voor repercussies als ambtenaar van de gemeente hun OR taken kunnen uitvoeren. De kantonrechter is van oordeel dat de opzet, omvang en wijze van onderzoek niet proportioneel is in relatie tot het nagestreefde doel.