Rechtspraak
Suikerfeest
Feiten
In deze procedure gaat het om de vraag of werkneemster aan werkgeefster een dringende reden tot onmiddellijke beëindiging van haar arbeidsovereenkomst heeft gegeven door van het werk weg te blijven op 12 augustus 1980, op welke dag het Suikerfeest, een islamitische feestdag, viel. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat werkneemster voor deze dag een snipperdag had aangevraagd, maar dat – naar werkneemster stelt – deze haar was geweigerd.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De rechtbank heeft het beroep van werkgeefster op een door werkneemster gegeven dringende reden voor ontslag verworpen op grond van haar oordeel dat werkgeefster de gevraagde snipperdag niet had mogen weigeren, waartoe de rechtbank het volgende heeft overwogen: 'dat Mohammedaanse werknemers op hun heilige feestdagen in beginsel aanspraak hebben op een vrije dag – de eerbied, die in een verdraagzame maatschappij met godsdienstvrijheid, aan ieders godsdienstige opvattingen moet worden betuigd brengt zulks mee en van dat beginsel slechts onder bijzondere omstandigheden mag worden afgeweken – omstandigheden overeenkomstig de omstandigheden [sic], waaronder op de erkende christelijke feestdagen ook wel eens gewerkt moet worden'. De Hoge Raad begrijpt deze overweging aldus, dat naar de opvatting van de rechtbank mohammedaanse werknemers er in beginsel recht op hebben voor het vieren van hun godsdienstige feestdagen snipperdagen op te nemen en dat hun die alleen geweigerd mogen worden op grond van dezelfde omstandigheden als die welke de werkgever ook het recht zouden geven van de werknemer te verlangen dat hij op een erkende christelijke feestdag op zijn werk aanwezig is. Tegen deze opvatting keert zich het middel terecht. Wel is juist, dat ons recht niet toestaat onderscheid te maken tussen verschillende godsdiensten in die zin, dat de wens van een werknemer om voor de viering van een godsdienstige feestdag een snipperdag op te nemen, verschillend wordt gewaardeerd naar gelang van zijn godsdienst, maar dat brengt niet mee dat een snipperdag voor het vieren van een godsdienstige feestdag alleen zou mogen worden geweigerd op grond van omstandigheden die een werkgever het recht zouden geven van zijn werknemer arbeid te verlangen op een algemeen erkende christelijke feestdag. Bij laatstgenoemde feestdagen gaat het immers om feestdagen die door de Nederlandse samenleving zijn aanvaard als dagen waarop niet gewerkt hoeft te worden, ongeacht het geloof van de werknemer. Ook al hebben deze feestdagen hun oorsprong in het christelijke geloof, zij zijn tot algemeen aanvaarde vrije dagen geworden, die als zodanig gelden voor allen die aan de Nederlandse samenleving deelnemen, van welk geloof en van welke nationaliteit zij ook zijn. Om deze reden kunnen de volgens andere godsdiensten geldende feestdagen niet met de algemeen erkende christelijke feestdagen op één lijn worden gesteld voor de beantwoording van de vraag of een werkgever bevoegd is op die andere feestdagen werkzaamheden te verlangen van individuele, naar de betreffende godsdienst levende, werknemers. Daargelaten specifieke regelingen in de arbeidsvoorwaarden zal in de regel de aanwezigheid op het werk echter in redelijkheid niet kunnen worden verlangd van een werknemer die tijdig tevoren, onder opgaaf van redenen, toestemming voor het opnemen van een snipperdag heeft gevraagd voor de viering van een voor hem belangrijke godsdienstige feestdag. Dit zal anders kunnen zijn indien te verwachten valt dat de gang van zaken in het bedrijf van de werkgever ernstig zal worden geschaad door de afwezigheid van de betrokken werknemer op die dag. Of dit laatste afwijking van vorenbedoelde regel wettigt, zal naar de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld. Dit oordeel brengt met zich dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en de Hoge Raad de zaak terugverwijst naar het hof ter verdere behandeling en beslissing.