Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 28 augustus 2019
ECLI:NL:RBMNE:2019:4028
werknemer/Stichting Rabobank Pensioenfonds c.s.
Feiten
Werknemer is deelnemer geweest in de pensioenregeling van de Rabobank. Met de invoering van het Pensioenreglement (PR) 2006 is het prepensioen afgeschaft en de aanspraak van werknemer op dat pensioen is toen omgezet in een aanspraak op extra ouderdomspensioen. Maar in geval van arbeidsongeschiktheid moeten deelnemers in de regeling van de Rabobank het prepensioen toch verplicht tot uitkering laten komen tussen de 62- en 65-jarige leeftijd. De omzetting in extra ouderdomspensioen vervalt dan. Bovendien bevat het pensioenreglement een anticumulatiebepaling. Van het prepensioen worden andere inkomenvervangende uitkeringen afgetrokken. Werknemer is sinds 2013 arbeidsongeschikt en ontvangt vanaf 19 mei 2015 een IVA-uitkering. Bij de ingang van die uitkering was werknemer 62 jaar en 10 maanden oud. Met ingang van 1 juni 2015 heeft hij een arbeidsongeschiktheidspensioen gekregen om zijn IVA-uitkering aan te vullen. Per 1 oktober 2015 heeft de Rabobank de arbeidsovereenkomst met werknemer beëindigd vanwege langdurige ziekte. Het pensioenfonds heeft werknemer in februari 2017 bericht dat bij een controle is gebleken dat zijn prepensioen op 1 juni 2015 had moeten ingaan. Ook heeft het fonds aangekondigd dat de twee arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden verrekend met het prepensioen. Daarna is het prepensioen uitbetaald. Werknemer is het er niet mee eens dat zijn prepensioen tot uitkering moest komen omdat hij arbeidsongeschikt was. Hij is het er ook niet mee eens dat de anticumulatiebepaling is toegepast en zijn andere uitkeringen zijn afgetrokken van het prepensioen. Werknemer vraagt een oordeel van de kantonrechter.
Oordeel
Werknemer stelt zich allereerst op het standpunt dat sprake is van discriminatie. Volgens werknemer is sprake van een verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte, nu de pensioenregeling arbeidsongeschikten verplicht het prepensioen te laten ingaan tussen de 62- en 65-jarige leeftijd. De kantonrechter gaat hier niet in mee. Een beroep op de gelijkebehandelingswetgeving is alleen mogelijk wanneer sprake is van vergelijkbare situaties. Arbeidsgeschikte en arbeidsongeschikte deelnemers aan de pensioenregeling van de Rabobank bevinden zich niet in vergelijkbare situaties. Zij verschillen wezenlijk voor wat betreft de bron van hun inkomen en de mogelijkheid tot doorwerken. De pensioenregeling mag aan arbeidsongeschikten dus een ander pakket bieden dan aan arbeidsgeschikten. De kantonrechter verwerpt ook het bezwaar tegen de anticumulatie. De aftrek van andere inkomenvervangende uitkeringen is onderdeel van de pensioenregeling. De bepaling is niet verboden. Sociale partners hebben de ondernemings-cao afgesloten waarmee de inhoud van de pensioenregeling is bepaald. Zij hebben kennelijk gewild dat de regeling alleen voorziet in een prepensioen dat voortbouwt op andere uitkeringen. De pensioenregeling biedt dus geen extra dekking voor verlies van inkomen dat al op andere wijze verzekerd is. Ook het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen van werknemer slaagt niet. Doordat het prepensioen niet meteen per 1 juni 2015 aan werknemer is betaald, kan bij werknemer wel het vertrouwen zijn gaan groeien dat dit niet meer zou gaan gebeuren, maar zeker mocht hij daarvan niet zijn. Daarvoor is het tijdsverloop tussen juni 2015 en februari 2017 te kort en is de inhoud van het conversie-overzicht van Rabobank en de upo’s te duidelijk. De kantonrechter voegt hieraan toe dat het pensioenfonds wel heeft zitten slapen. Bij de toekenning van het aop en de premievrijstelling had het fonds moeten zien dat ook het prepensioen moest ingaan. Al met al worden de vorderingen van werknemer afgewezen.