Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 11 september 2019
ECLI:NL:RBMNE:2019:4389
werknemer/werkgeefster c.s.
Feiten
Werknemer is op 15 juli 2013 bij werkgeefster 1 in dienst getreden. Met ingang van 15 juli 2015 is werknemer in dienst getreden bij werkgeefster 2. Bij beide werkgeefsters heeft werknemer dezelfde werkzaamheden verricht. Per e-mail van 1 december 2018 heeft (de gemachtigde van) werknemer de verjaring van de loonvordering gestuit. De cao Metaalbewerkingsbedrijf is over bepaalde periodes algemeen verbindend verklaard geweest. Werknemer vordert onder meer achterstallig loon, pensioenpremie en vakantiegeld. Werknemer legt hieraan ten grondslag dat werkgeefster(s) niet hebben voldaan aan hun verplichtingen om het nettoloon conform de toepasselijke cao voor het Metaalbewerkingsbedrijf (hierna: ‘de cao’) te betalen. Uit de beschikbare documentatie zou bovendien zijn gebleken dat de Poolse werknemers minder betaald kregen dan de Nederlandse werknemers en de Nederlandse werknemers toeslagen ontvingen. Werkgeefster(s) voeren afzonderlijk verweer.
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat de cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst met werkgeefster 1, die is gespecialiseerd in het ontwerpen en vervaardigen van metalen grijpers. Dat ‘het vervaardigen van metalen voorwerpen, zoals werktuigen’ niet expliciet is genoemd, maakt niet dat dit niet onder de werkingssfeer van de cao valt. Werkgeefster 1 kan evenmin met succes een beroep doen op de SBI-codes waaronder zij bij het handelsregister is ingeschreven bij de KvK. Deze worden door een onderneming zelf opgegeven en er wordt geen nader onderzoek naar verricht. Ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid om van toekenning van een cao gerelateerd loon af te zien, het beroep op de derogerende werking van de goede trouw en het beroep op tijdig klagen wordt verworpen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat werknemers als werknemer, afkomstig uit Polen, in een kwetsbare positie verkeren. Niet alleen vanwege de taal, die zij niet machtig zijn, maar ook omdat deze werknemers in de regel minder goed de weg weten om hun rechten veilig te stellen en geldend te maken tegenover een werkgever. Ook ten aanzien van werkgeefster 2, die zich toelegt op het detacheren van personeel, oordeelt de kantonrechter dat de cao van toepassing is. Voor hoofdelijke veroordeling is geen plaats. Weliswaar heeft werknemer onbetwist naar voren gebracht dat de ondernemingsactiviteiten van werkgeefster 2 enkel bestaan uit het ter beschikking stellen van Poolse werknemers ten behoeve van werkgeefster 1, die voorheen bij werkgeefster 1 als metaalbewerker werkzaam waren, dat er geen enkele wijziging optrad in de aard van de uitgevoerde werkzaamheden, de aansturing of in de beloning en dat de (opvolgende) arbeidsovereenkomsten met werkgeefster 2 identiek zijn aan de met werkgeefster 1 gesloten overeenkomsten, maar dat is onvoldoende om zonder meer misbruik en benadeling aan te nemen. Ook is geen sprake van toepassing van artikel 7:616a BW. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in dienst is van werkgeefster 2 ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht of van aanneming van werk. Ten aanzien van de functie-indeling hebben partijen hun stellingen over en weer onvoldoende onderbouwd. Partijen worden bij akte in de gelegenheid gesteld zich daarover nader uit te laten. Eveneens met betrekking tot de loonvordering wordt werknemer opgedragen de berekening die aan zijn loonvordering ten grondslag ligt bij akte in het geding te brengen, waarin onder meer de overuren/toeslagen en het vakantieloon uiteen zijn gezet. Werknemer wordt daarnaast gelegenheid gegeven om een gespecificeerde berekening te verstrekken van de volgens hem opgebouwde pensioenrechten. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.