Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 24 september 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:7739
werkgever/werknemer
Feiten
Werkneemster is op basis van drie opvolgende arbeidsovereenkomsten bij werkgeefster in dienst geweest van 4 september 2017 tot 1 november 2018. Op grond van de laatste arbeidsovereenkomst, die per 1 augustus 2018 was aangegaan voor onbepaalde tijd, werkte werkneemster in de functie van bewindvoerder. Deze arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding dat de werkneemster verbiedt om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming gedurende twee jaar na het einde van het dienstverband binnen een straal van dertig kilometer van de vestigingsplaats van de werkgever werkzaam te zijn bij een concurrerende onderneming. Werkneemster is per 1 november 2018 als bewindvoerder in dienst getreden bij X in Almelo. Werkgeefster heeft in kort geding in eerste aanleg onder meer nakoming door werkneemster van het concurrentiebeding gevorderd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van werkgeefster afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de werking van het concurrentiebeding geschorst met ingang van 1 november 2018 tot het moment dat in een bodemprocedure is beslist. Werkgeefster herhaalt haar vordering in hoger beroep.
Oordeel
Tussen partijen is niet in geschil dat X een concurrerende onderneming is van werkgeefster en evenmin dat de vestiging Almelo binnen de in het concurrentiebeding genoemde straal van dertig kilometer van de vestigingsplaats van werkgeefster ligt. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat werkneemster bij een concurrerende onderneming in dienst treedt, hoe vervelend ook voor werkgeefster, geen door het concurrentiebeding beschermd belang van werkgeefster oplevert. De bedrijfsvoering van werkgeefster en X is onderworpen aan dezelfde kwaliteitseisen voor bewindvoerders, de tarieven zijn wettelijk vastgelegd en de benoemingsprocedure van bewindvoerders is gelijk. De werkwijze van werkgeefster is wat deze aspecten betreft niet afwijkend van die van andere bewindvoeringskantoren en de informatie daarover is niet concurrentiegevoelig. Voorts heeft werkneemster uit hoofde van haar functie als bewindvoerder geen kennis opgedaan betreffende eventuele bijzondere werkwijzen van werkgeefster, nu zij slechts uitvoerende taken had en uitsluitend kennis had van persoonlijke en financiële gegevens van door haar behandelde klanten. Werkgeefster heeft niets aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat werkneemster haar in haar bedrijfsdebiet kan raken. Dit betekent dat het hof voorshands oordeelt dat het belang van werkgeefster bij handhaving van het concurrentiebeding beperkt is. Wat betreft de belangen van werkneemster overweegt het hof als volgt. Het is evident dat werkneemster belang heeft om vrij te zijn in de keuze van een opvolgend dienstverband. Werkneemster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door haar indiensttreding bij X een positieverbetering realiseert. Bovendien is sprake geweest van een relatief kort dienstverband bij werkgeefster. Het hof oordeelt voorshands dat het belang van werkneemster om van de werking van het concurrentiebeding ontheven te worden groter is dan belang van werkgeefster bij handhaving daarvan. Dit betekent dat het hof, evenals de kantonrechter, oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal vernietigen, zodat de kantonrechter terecht de vorderingen in conventie heeft afgewezen en de vorderingen in reconventie heeft toegewezen. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.