Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 6 november 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:12045
werknemer/ ambassade Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka
Feiten
Werknemer heeft op 4 oktober 2018 een verzoek ingediend om het door de ambassade gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en een schadevergoeding toe te kennen. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna de verdere mondelinge behandeling is verdaagd, onder meer om de gemachtigde van de ambassade in de gelegenheid te stellen instructies te krijgen van het Ministerie va Buitenlandse Zaken van Sri Lanka. De mondelinge behandeling is op 17 september 2019 voorgezet. De gemachtigde van de ambassade heeft medegedeeld dat hij namens zijn cliënt is verschenen louter uit respect voor de Nederlandse rechter zonder dat zijn cliënte enig recht wenst prijs te geven en met de instructie van Sri Lanka om op verschillende gronden de niet-ontvankelijkheid van werknemer te bepleiten. De voortzetting van de mondelinge behandeling is beperkt gebleven tot de behandeling van de verschillende ontvankelijkheidsverweren. De gemachtigde van de ambassade heeft verzocht om tussentijds hoger beroep in te mogen stellen voor het geval de kantonrechter werknemer ontvankelijk verklaard en tot een inhoudelijke behandeling van zijn verzoek wordt overgegaan. Hiertegen had werknemer geen bezwaar. De mondelinge behandeling is vervolgens gesloten en de zaak is voor uitspraak gezet om te beslissen omtrent de ontvankelijkheid van werknemer in zijn verzoek.
Oordeel
Voorop moet worden gesteld dat de gemachtigde van de ambassade namens Sri Lanka vrijwillig is verschenen uitsluitend uit respect voor de Nederlandse autoriteiten en met de uitdrukkelijke opdracht om de niet ontvankelijkheid van het verzoek van werknemer in te roepen. Het standpunt van Sri Lanka dat werknemer in zijn verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard, is gegrond op drie verschillende argumenten. Als eerste is aangevoerd dat de Ambassade van Sri Lanka geen rechtspersoonlijkheid bezit en niet kan optreden als procespartij als vertegenwoordiger van haar land. Ten tweede wordt aangevoerd dat Ambassade van Sri Lanka zich beroept op immuniteit van rechtsmacht. Ten derde wordt er op gewezen dat werknemer de vervaltermijn heeft overschreden, omdat het ontslag op staande voet aan werknemer is verleend bij brief 3 augustus 2018. Op basis van jurisprudentie oordeelt de kantonrechter dat de conclusie hoe dan ook geen andere kan zijn dan dat een niet bestaande entiteit (een ambassade zonder rechtspersoonlijk) door werknemer is aangewezen als procespartij en vervolgens is opgeroepen en dat werknemer daarom in zijn verzoek jegens de ambassade niet ontvankelijk moet worden verklaard. Verder oordeelt de kantonrechter dat nuSri Lanka niet is opgeroepen volgens de specifieke regels die op de oproeping van Sri Lanka op grond van de toepasselijke regels van toepassing zijn, uit het vrijwillig verschijnen van Sri Lanka niet mag worden afgeleid dat Sri Lanka zich onderwerpt aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter of dat Sri Lanka uitdrukkelijk of impliciet afstand heeft gedaan van een beroep op immuniteit van jurisdictie. De kantonrechter komt niet toe aan een onderzoek van de feitelijke aard, omdat in de zaak een niet bestaande partij is opgeroepen. Werknemer is niet-ontvankelijk in zijn verzoek.