Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Den Haag (Locatie Gouda), 22 mei 2018
ECLI:NL:RBDHA:2018:16478

werknemer/werkgever

Verstekbeschikking. Verzoek tot vernietiging opzegging wordt toegewezen. Werkgever V.O.F. is inmiddels ontbonden, verzoek tot wedertewerkstelling wordt afgewezen.

Feiten

Werknemer is op 20 oktober 2009 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij werkgever in de functie van agrarisch medewerker. Op 18 november 2017 heeft werkgever zich door middel van een sms-bericht op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst van werknemer per 17 november 2017 is beëindigd. Bij brief van 27 november 2017 heeft werknemer zich jegens werkgever op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd en dat hij zich beschikbaar houdt voor werk. Daarnaast heeft hij in dezelfde brief werkgever in gebreke gesteld en heeft hij hem verzocht zijn standpunt in deze kwestie duidelijk te maken. Werkgever dan wel zijn vennoten hebben niet op de brief gereageerd. Werkgever V.O.F. is eind 2017 ontbonden. Werknemer verzoekt vernietiging van de opzegging. Werkgever is niet verschenen.

Oordeel

Vernietiging van de opzegging

Werkgever is niet verschenen. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat dit wordt toegewezen, evenals de gevorderde doorbetaling van het verschuldigde loon van € 1.540,75 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 18 november 2017, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, de verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 18 november 2017, de gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen, is er niet. De gevorderde dwangsommen worden gemaximeerd zoals hierna wordt vermeld. Het verzoek tot toelating tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten zal worden afgewezen, gezien het feit dat werkgever V.O.F. eind 2017 is ontbonden en werknemer onvoldoende onderbouwd heeft dat er nog sprake is van een werkvloer.

Waarmerking van de beschikking als Europese Executoriale Titel

De verzochte afgifte tot waarmerking van de beschikking als Europese Executoriale Titel zal worden afgewezen. Op grond van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europese Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PbEU 2004, L 143) kan een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3 lid 1 onder b of c worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong voldeed aan de in dit hoofdstuk vastgestelde vormvoorschriften. Artikel 14 lid 1 van deze verordening bepaalt dat betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar in bepaalde gevallen is toegestaan. Artikel 14 lid 2 bepaalt verder dat voor de toepassing van deze verordening betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet is toegestaan indien het adres van de schuldenaar niet met zekerheid bekend is. De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen is opgenomen in artikel 14 lid 2 van de verordening in dit geval van toepassing is, nu aan werkgever in deze procedure verstek zal worden verleend en hij ten tijde van de betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding heeft ingeleid geen bekende woon- en verblijfplaats in Nederland of elders had. Van herstel van dit gebrek overeenkomstig artikel 18 van de verordening is de kantonrechter niet gebleken. Derhalve kan deze beschikking niet als EET worden gewaarmerkt.