Naar boven ↑

Rechtspraak

CIZ/werkneemster
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 november 2019
ECLI:NL:RBAMS:2019:8411

CIZ/werkneemster

Ontbinding arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Werkgeefster is debet hieraan dus sprake van ernstig verwijtbaar handelen. Om die reden wordt een billijke vergoeding van € 45.000 toegewezen.

Feiten

Werkneemster is sinds 16 april 2001 in dienst van CIZ. Onderzoekers van CIZ zijn werkzaam in zelfsturende teams. Op 4 december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de regiomanager en een HR-medewerkster van CIZ enerzijds en werkneemster anderzijds. In het gespreksverslag is vastgelegd dat CIZ besloten heeft de arbeidsrelatie te willen beëindigen. Zij heeft gepoogd dit via een vaststellingsovereenkomst te bewerkstelligen. In de maanden daarna is uitvoerig gecorrespondeerd en ge-e-maild tussen CIZ en werkneemster over onder andere mediation, coaching of een verbetertraject. Werkneemster heeft zich sinds medio augustus 2019 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft een arbeidsconflict geconstateerd. Uiteindelijk heeft CIZ ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.

Oordeel

Ter beoordeling van het verzoek bekijkt de kantonrechter de situatie van voor 4 december 2018 en van na 4 december 2018. De conclusie is tweeledig. CIZ is er in deze procedure niet in geslaagd duidelijk te maken dat de houding en het gedrag van werkneemster voor 4 december 2018 zodanig ernstig te wensen overlieten, dat gerechtvaardigd was dat zij werkneemster mededeelde dat zij geen heil meer zag in voortzetting van het dienstverband. Evenmin heeft zij duidelijk weten te maken dat zij werkneemster voor 4 december 2018 op voldoende duidelijke wijze heeft aangesproken op haar vermeend verkeerde gedrag en de gevolgen daarvan. Door desalniettemin op 4 december 2018 aan werkneemster mede te delen dat zij tot het besluit was gekomen dat de arbeidsovereenkomst met werkneemster tot een einde moest komen, is werkneemster ten onrechte door CIZ met dat besluit overvallen. Uit de overgelegde brieven en e-mails die na 4 december 2018 tussen partijen zijn gewisseld, blijkt dat werkneemster wilde meewerken aan de aangedragen opties ter verbetering. Werkneemster had echter twijfels bij het nut van mediation. CIZ heeft daaruit ten onrechte afgeleid dat werkneemster dus niet bereid was mee te werken aan mediation. CIZ heeft de druk verhoogd door werkneemster mede te delen dat zij daarom geen andere keuze had dan het dossier over te dragen aan haar advocaat om een procedure aan te vangen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, tenzij werkneemster alsnog van gedachte veranderde over mediation. Ook is gepoogd werkneemster in een ander team te plaatsen, wederom onder dreiging van een ontbindingsverzoek. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat CIZ na 4 december 2018 een beleid heeft gevoerd dat er hoofdzakelijk op neer kwam dat zij werkneemster haar wil oplegde om te doen wat CIZ nodig vond. Als werkneemster zich daar niet aan overgaf, zag CIZ daarin juist bevestiging dat werkneemster niet bereid was te reflecteren op haar eigen handelen en dat bij te stellen. CIZ heeft werkneemster in feite in hetzelfde kringetje laten ronddraaien. De weg die CIZ na 4 december 2018 insloeg, was dan ook gedoemd te mislukken. Het probleem dat volgens CIZ tussen haar en werkneemster bestond, kon daardoor voortduren en heeft zich daardoor verder verdiept. Daardoor is inmiddels dan ook sprake van een ernstig en langdurig verstoorde arbeidsverhouding. Dat CIZ debet is aan het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhouding, hoeft er niet aan in de weg te staan dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden, met toekenning van een transitievergoeding. Op grond van bovenstaande ten aanzien van het ontstaan, het voortduren en het verdiepen van de verstoring van de arbeidsverhouding ligt naar het oordeel van de kantonrechter besloten dat CIZ daarvan ernstig verwijt valt te maken. Daarin wordt aanleiding en grond gezien om aan werkneemster een billijke vergoeding toe te kennen, vastgesteld op € 45.000.