Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 12 november 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:9010
werknemer/werkgeefster
Feiten
Werknemer is sinds 1 januari 2016 bij werkgeefster in dienst getreden. Op 12 juni 2017 is hij ziek geworden. Per brief van 26 juni 2019 heeft werkgeefster aangegeven dat de arbeidsovereenkomst per 10 juni 2019 is beëindigd. Vanaf 10 juni 2019 ontvangt werknemer een WIA-uitkering. Werknemer verzoekt uitbetaling van de opgebouwde, niet-genoten vakantiedagen en een transitievergoeding, als mede betaling van een gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding. Daaraan legt werknemer ten grondslag dat werkgeefster de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht en zonder ontslagvergunning van het UWV heeft opgezegd.
Oordeel
De kantonrechter overweegt allereerst dat zich hier een situatie voordoet als omschreven in artikel 7:669 lid 3 sub b BW en artikel 7:670 lid 1 sub a BW. De toestemming van het UWV die voor opzegging vereist is, ontbreekt evenwel. Opzegging is dus in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW gegeven. Werknemer heeft zich echter bij de opzegging neergelegd, waardoor de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk is beëindigd. Wettelijk gezien heeft werknemer recht op een transitievergoeding; dit deel van het verzoek van werknemer wordt dan ook toegewezen. Werknemer heeft daarnaast aanspraak gemaakt op uitbetaling van de door hem opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen. Werkgeefster heeft erkend dat de opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen niet zijn uitbetaald. Werkgeefster heeft de opgebouwde niet-genoten vakantierechten begroot op 467,4 uren, dat is gelijk aan een bedrag van € 8.969,41 bruto. Werknemer heeft het voorgaande niet betwist, zodat in rechte uitgegaan wordt van de juistheid daarvan. Het verzochte bedrag ad € 8.969,41 bruto wordt daarom toegewezen. Omdat werknemer niet binnen de vervaltermijn van twee maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst een verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding heeft gedaan, wordt dit deel van het verzoek afgewezen. De kantonrechter overweegt daarbij dat dit oordeel niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Tot slot overweegt de kantonrechter dat een billijke vergoeding zou kunnen worden toegewezen omdat werkgeefster niet rechtsgeldig heeft opgezegd. De kantonrechter is echter, alle omstandigheden in aanmerking nemende, van oordeel dat een billijke vergoeding zoals door werknemer verzocht, in het onderhavige geval niet in de rede ligt. Daarvoor heeft werknemer zijn verzoek onvoldoende onderbouwd. Het verzoek tot betaling van de billijke vergoeding wordt daarom afgewezen.