Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Afwikkeling SRK
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 27 november 2019
ECLI:NL:RBDHA:2019:12832

werknemer/Stichting Afwikkeling SRK

Sprake van beëindiging met wederzijds goedvinden, omdat werknemer schriftelijk, duidelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met de beëindiging. Dit volgt uit de medewerking van werknemer aan het transitieplan. Verzoek tot betaling van transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding afgewezen.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 2001 in dienst getreden bij Stichting Afwikkeling SRK (hierna: SRK). SRK was uitvoerder van de rechtsbijstandverzekering van enkele verzekeraars, met name Nationale Nederlanden, Aegon en de Goudse. Op 28 mei 2018 en 28 september 2018 hebben de twee grootste aaneengesloten maatschappijen, Nationale Nederlanden en Aegon, kenbaar gemaakt de samenwerking met SRK te willen beëindigen. Ten behoeve van deze beëindiging zijn SRK, Aegon en Nationale Nederlanden op 4 januari 2019 een overeenkomst op hoofdlijnen overeengekomen. In het bijbehorende transitieplan is afgesproken dat het personeel van SRK verdeeld wordt over drie partijen: DAS, ARAG en SRK 2.0. Werknemers kunnen hun voorkeur aanvinken. Per 1 juli 2019 heeft werknemer een aanbod om in dienst te treden bij ARAG aanvaard. Bij brief van 20 juni 2019 heeft SRK aan werknemer bevestigd dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt per 1 juli 2019. Bij brief van 24 juli 2019 heeft werknemer SRK kenbaar gemaakt de brief van 20 juni 2019 als opzeggingshandeling te duiden, in die opzegging te berusten en aanspraak te maken op de transitie- en de gefixeerde schadevergoeding. In een gesprek heeft SRK aangegeven niet over te gaan tot betaling van deze vergoedingen. Werknemer verzoekt betaling van de transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. Werknemer legt hieraan ten grondslag dat geen sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden, maar van een eenzijdige opzegging door SRK, waarin werknemer heeft berust.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd en pas als daar geen sprake van blijkt te zijn, komt de vraag aan de orde of aan werknemer vergoedingen toekomen. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Daarvoor is een, in beginsel schriftelijke, duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring van de werknemer vereist. Van belang is dat werknemer zijn voorkeur heeft aangevinkt in het transitieportaal, te weten indiensttreding bij ARAG. Daarmee heeft werkgever schriftelijk zijn keuze aangegeven. Vervolgens is ARAG, als gevolg van deze registratie van werknemer, met een concreet aanbod gekomen en werknemer heeft dit aanbod geaccepteerd. SRK heeft daarop in haar brief van 20 juni 2019 duidelijk aangegeven dat er een einde aan de arbeidsovereenkomst met werknemer is gekomen met wederzijds goedvinden. Bovendien staat onweersproken vast dat werknemer zonder enig protest uitvoering heeft gegeven aan de inhoud van deze brief door zijn bedrijfseigendommen bij SRK in te leveren, akkoord te gaan met de eindafrekening en zijn werkzaamheden voor SRK te staken, de arbeidsovereenkomst met ARAG te ondertekenen en vervolgens aan het werk te gaan bij ARAG. Werknemer heeft dus niet stilgezeten, maar heeft actief gehandeld. Op grond van het hiervoor overwogene staat vast dat uit de (actieve) gedragingen van werknemer en de feitelijke gang van zaken omtrent de transitie, kan worden afgeleid dat werknemer duidelijk, ondubbelzinnig en schriftelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen hem en SRK met wederzijds goedvinden en daarmee akkoord is gegaan met het transitieplan. De kantonrechter oordeelt tevens dat het handelen van SRK was gericht op een einde met wederzijdse instemming. Dit volgt uit de bewoordingen van de brief en uit de opzet en inhoud van het transitieplan. Werknemer had er daarom niet op mogen vertrouwen dat SRK (eenzijdig) de arbeidsovereenkomst had opgezegd. De vorderingen van werknemer worden daarom afgewezen.