Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 november 2019
ECLI:NL:GHDHA:2019:3010
werknemer/Woningstichting Rochdale
Feiten
Woningstichting Rochdale (hierna: Rochdale) is een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet. Zij dient het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) na te leven. In het BBSH is bepaald dat de toegelaten instelling zorg dient te dragen voor een sobere en doelmatige bedrijfsvoering. Werknemer is per 1 juni 1984 in dienst getreden bij een rechtsvoorganger van Rochdale (hierna: Rochdale oud). Hij is op 30 augustus 1994 benoemd tot statutair bestuurder van Rochdale oud en per 1 april 1997 tot bestuursvoorzitter. Hij is tot 1 januari 2004 bestuursvoorzitter van Rochdale oud gebleven. De arbeidsvoorwaarden van de bestuurders van Rochdale oud werden vastgesteld door de raad van toezicht (RvT). De arbeidsvoorwaarden werden voorbereid in de zogenoemde kleine commissie. Per 1 januari 2004 is Rochdale ontstaan uit een fusie van Rochdale oud met Patrimonium. Werknemer is per 1 januari 2004 benoemd als statutair bestuurder van Rochdale, naast de bestuursvoorzitter. Samen vormden zij de raad van bestuur (hierna: RvB). Per 1 januari 2006 is werknemer teruggetreden als statutair bestuurder. De RvC heeft Deloitte verzocht een onderzoek in te stellen naar de beloning van de (voormalige) bestuurders van Rochdale, onder wie werknemer. Bij brief van 2 oktober 2009 heeft Rochdale – onder verwijzing naar het rapport van Deloitte – een bedrag van € 1.784.373 vermeerderd met rente van werknemer teruggevorderd. Bij brief van 18 december 2009 heeft de officier van justitie aan de advocaat van werknemer laten weten dat op grond van het opportuniteitsbeginsel is besloten werknemer niet te vervolgen. De bestuursvoorzitter is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in verband met omkoping, witwassen, oplichting en valsheid in geschrifte, meineed en het doen van een valse belastingaangifte. De minister van VROM heeft Rochdale gevraagd om het te veel betaalde terug te vorderen van de bestuurders. Bij eindvonnis van 24 november 2016 heeft de kantonrechter in conventie werknemer onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 91.186,21 aan schadevergoeding wegens vroegpensioen, en een bedrag van € 220.722 aan schadevergoeding wegens te veel betaalde bezoldiging. Het hof zal de zaak zelfstandig opnieuw beoordelen. Centraal staat de vraag op welke beloning werknemer aanspraak kon maken als (eerst statutair en daarna titulair) bestuurder van Rochdale.
Oordeel
Er is in de periode dat werknemer statutair bestuurder, maar ook werknemer was, sprake van samenloop van aansprakelijkheid op basis van artikel 2:9 BW en artikel 7:661 lid 1 BW. De criteria ‘ernstige verwijtbaarheid’ ex artikel 2:9 BW en ‘opzet of bewuste roekeloosheid’ ex artikel 7:661 BW zijn echter niet gelijk te stellen. De aansprakelijkheid die in de periode tot 1 januari 2006 in geschil is, betreft uitsluitend de invulling van de functionele relatie tussen de bestuurder en de rechtspersoon. Er is geen beletsel de aansprakelijkheid in deze periode uitsluitend op artikel 2:9 BW te baseren. De bepalingen ter zake van de honorering van de RvB, de vertegenwoordiging van de rechtspersoon in geval van strijdig belang tussen de bestuurders en de rechtspersoon en de informatieverplichting van de RvB jegens de RvC zijn alle statutaire bepalingen die Rochdale beogen te beschermen. Dit betekent dat in beginsel aansprakelijkheid vaststaat als werknemer deze statutaire bepalingen niet heeft gevolgd en Rochdale hierdoor schade heeft geleden. Op 1 januari 2006 is werknemer teruggetreden als statutair bestuurder en vanaf dat moment was hij titulair bestuurder. Dit betekent dat voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid artikel 2:9 BW niet langer rechtstreeks van toepassing is, waar het gaat om zijn gedragingen van na deze datum. Werknemer was echter nog wel in dienst van Rochdale, hetgeen betekent dat hij voor gedragingen vanaf dat moment nog wel op grond van artikel 7:661 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor door Rochdale geleden schade. Het hof zal per beloningsbestanddeel beoordelen of dit aan werknemer is toegekend door het bevoegd orgaan en zo neen, of werknemer ter zake een ernstig verwijt kan worden gemaakt, dan wel of hem opzet of bewuste roekeloosheid kan worden verweten. De slotsom is vooralsnog dat werknemer jegens Rochdale aansprakelijk is voor een schade ter hoogte van in totaal € 2.189.656. Het eigenschuldverweer van werknemer slaagt niet. Het hof is van oordeel dat werknemer onder de gegeven omstandigheden tevens te weinig heeft gesteld om het oordeel te dragen dat Rochdale onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Het hof verzoekt Rochdale een opstelling te maken van het eventueel nog aan werknemer toekomende (achterstallige) salaris en de gevolgen die dit – uitgaande van verrekening – heeft voor haar vordering.