Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Der Kreis Nederland B.V.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 23 december 2019
ECLI:NL:GHARL:2019:11116

werknemer/Der Kreis Nederland B.V.

Ontslagen statutair bestuurder mag op grond van de EU-Bewijsverordening een getuige laten horen in Duitsland, nu deze getuige niet voor het hof in Nederland is verschenen. Het verzoek de andere in Duitsland woonachtige getuigen te horen wordt aangehouden.

Feiten

Het hof heeft in de beschikking van 8 oktober 2018 zeven bewijsopdrachten verstrekt, waarvan zes aan werknemer en één aan Der Kreis Nederland B.V. (hierna: Der Kreis). Inmiddels zijn acht van de elf door werknemer opgegeven getuigen gehoord. De drie in Duitsland woonachtige getuigen zijn – hoewel daartoe door werknemer opgeroepen – niet voor het hof op de locatie Leeuwarden verschenen. Aan het hof staan geen machtsmiddelen ten dienste deze drie in Duitsland woonachtige getuigen voor het hof in Leeuwarden te laten verschijnen. Werknemer heeft volhard in zijn verzoek ook deze drie getuigen te horen. Werknemer heeft een beroep gedaan op Verordening (EU) nr. 1206/2001) van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PbEG 2001, L 174) – hierna: de EU-Bewijsverordening – en verzocht de drie getuigen H, I en J in Duitsland te horen. In de fax van 6 juni 2019 is namens Der Kreis tegen het verzoek van werknemer bezwaar gemaakt.

Oordeel

De EU-Bewijsverordening geeft de mogelijkheid de drie getuigen voor het Ambtsgericht van hun woonplaats te doen horen. Nu deze drie in Duitsland woonachtige getuigen niet bereid zijn voor het Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, te verschijnen, wordt de raadsheer-commissaris als een van drie raadsheren die op de verzoeken van Der Kreis en werknemer heeft te beslissen niet in de gelegenheid gesteld zich een zelfstandig oordeel te vormen over de geloofwaardigheid van de – bij toewijzing van het verzoek – afgelegde getuigenverklaringen in Duitsland. Dit nadeel ten opzichte van de in Leeuwarden gehoorde getuigen staat evenwel op zichzelf aan een toewijzing van het verzoek van werknemer niet in de weg. Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek de belangen van alle partijen af te wegen. Werknemer heeft voldoende onderbouwd zijn belang de getuige H over de aan hem gegeven bewijsopdrachten te horen. Daarbij weegt het hof mee dat met de door hem zelf ingestelde verzoeken en de door Der Kreis gedane verzoeken substantiële bedragen zijn gemoeid, maar ook dat het oordeel van de rechter in eerste aanleg, dat van onbehoorlijk bestuur sprake is geweest, zwaar op werknemer rust. Op zichzelf heeft Der Kreis er terecht op gewezen dat het horen van de getuige H in Duitsland voor een verdere vertraging van de procedure zal zorgen. De beoordeling door het hof is de laatste feitelijke instantie waarin deze getuigen kunnen worden gehoord. Mede in dat licht acht het hof de vertraging van onvoldoende gewicht om van het horen van de getuige H af te zien. Het hof weegt daarin mee dat in de EU-Bewijsverordening termijnen zijn opgenomen waarbinnen in beginsel de verhoren dienen plaats te vinden. Het hof zal het verzoek de getuigen I en J voor een ander Ambtsgericht te horen aanhouden. Als de getuige H is gehoord, zal werknemer in de gelegenheid worden gesteld zijn belang deze twee getuigen in het licht van de specifieke bewijsopdracht te horen toe te lichten, mede in het licht van het aantal getuigen dat over die specifieke bewijsopdracht al is gehoord, de schriftelijke verklaring van I en de kosten die met een dergelijk verhoor zijn gemoeid.