Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 10 december 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:10179

werknemer/werkgeefster

Geen dringende reden voor ontslag op staande voet. Verdachte in- en uitlogactiviteiten van werknemer zijn onvoldoende komen vast te staan. Verweten diefstal is niet komen vast te staan. Werkgever is billijke vergoeding ter hoogte van € 25.000 verschuldigd.

Feiten

Werknemer is op 15 september 1993 bij werkgeefster in dienst getreden. Werknemer voerde voor een klein deel van de dag werkzaamheden uit op de centrale computer in de winkel/het magazijn. De computer en het werknemersaccount werden ook door andere collega’s gebruikt. Achter de computer hingen op een geeltje de inloggegevens en het wachtwoord van werknemer. Ongeveer 16 jaar geleden is werknemer onterecht beschuldigd van het stelen van geld uit de bedrijfsportemonnee. Later bleek dat dit geld was weggenomen door een andere medewerker. Voor deze onterechte beschuldiging zijn nooit excuses gemaakt. Op 5 september 2019 hebben collega’s ontdekt dat een bestelling was verwijderd uit het systeem en dat voor die bestelling eveneens geen factuur was aangemaakt. Vervolgens is op diezelfde datum met alle werknemers gesproken en zijn zij met deze bevindingen door werkgeefster geconfronteerd. Op 6 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen collega’s en werknemer. Tijdens dit gesprek en later bij brief van dezelfde datum is werknemer met onmiddellijke ingang geschorst. In de volgende dagen hebben werkgeefster en werknemer nog een aantal gesprekken gevoerd, waarna werknemer op 12 september 2019 op staande voet is ontslagen. In de ontslagbrief wordt als reden hiervoor aangegeven dat werknemer verantwoordelijk wordt gehouden voor de gestolen goederen uit de missende bestelling. Werknemer verzoekt om betaling van een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en de wettelijke transitievergoeding.

Oordeel

De kantonrechter beoordeelt het ontslag op staande voet. Gelet op de datum waarop werkgeefster kennis heeft genomen van de vermeende gedragingen van werknemer, namelijk 5 september 2019, heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter voldoende voortvarend gehandeld. Werkgeefster heeft aangevoerd dat een algemeen beeld bestond over verdachte in- en uitlogpogingen tussen de accounts van andere medewerkers maar dat zij dit nog niet tot in detail had onderzocht. In zoverre beschikte werkgeefster op 6 september 2019 over alle informatie, maar behoefde de informatie nader onderzoek. Een nader onderzoek mocht ook van werkgeefster als goed werkgever worden verwacht. Bovendien heeft werkgeefster onweersproken gesteld dat zij op 12 september 2019 een bevestiging heeft gekregen van haar ICT-bedrijf dat de handelingen alleen via de computer waar werknemer gebruik van maakte kunnen zijn uitgevoerd. Gelet op het voorgaande heeft werkgeefster geen onaanvaardbaar lange tijd laten verstrijken voordat zij werknemer op staande voet heeft ontslagen. Het voorgaande brengt met zich dat aan de voorwaarde van onverwijldheid is voldaan. Met de uitvoerige ontslagbrief van 12 september 2019 heeft werkgeefster bovendien aan het mededelingsvereiste voldaan. Het verwijderen van bedoelde verkoopfactuur wordt niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd. De verwijten die werkgeefster werknemer maakt, kunnen worden samengevat als: het stelen/verduisteren van geld, het onbevoegd doorvoeren van mutaties en het meenemen van de polsbrace. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de verweten gedragingen, los van elkaar en in onderlinge samenhang bezien, niet tot ontslag op staande voet leiden aangezien een voldoende feitelijke grondslag voor de gedragingen ontbreekt. Dit betekent dat geen sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer recht heeft op de wettelijke transitievergoeding, alsmede een gefixeerde schadevergoeding. Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat een billijke vergoeding toewijsbaar is. Gelet op de gezichtspunten komt het de kantonrechter al met al redelijk voor dat aan werknemer een billijke vergoeding van € 25.000 bruto wordt toegekend.