Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg/Lotra B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 9 december 2015
ECLI:NL:RBLIM:2015:10180

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg/Lotra B.V.

Het bedrijfstakpensienfonds heeft zijn stelling dat werkgever onder de werkingssfeer valt onvoldoende onderbouwd. Uitleg conform de cao-norm. Vordering tot betaling bedrag aan premies afgewezen.

Feiten

Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg (hierna: BPF) vordert veroordeling van Lotra B.V. (hierna: Lotra) tot betaling van € 406.864,46, omdat BPF meent dat Lotra onder de werkingssfeer valt.

Oordeel

De vraag die ter beantwoording voorligt, is of Lotra valt onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg (hierna: bedrijfstakpensioenfonds). Op grond van de beschikking van de minister van 23 juni 2010 (de verplichtstellingsbeschikking) is een werkgever verplicht om zich aan te sluiten bij het bedrijfstakpensioenfonds indien aan de voorwaarden van de verplichtstellingsbeschikking is voldaan. Partijen twisten enkel over de vraag of het in deze beschikking genoemde criterium ‘voor ten minste 25% uitzendt naar ondernemingen op wie het bepaalde in deze verplichtstellingsbeschikking niet van toepassing is’ (hierna: het criterium) vervuld is en hoe dit uitgelegd dient te worden. BPF stelt dat het feit dat hieraan is voldaan blijkt uit een door BPF zelf gemaakt overzicht en een door Lotra ingevuld formulier. Lotra heeft hiertegen ingebracht dat zij niet valt onder de werkingssfeer van bovengenoemd pensioenfonds, maar wél onder die van een ander bedrijfstakpensioenfonds namelijk de stichting pensioenfonds voor personeelsdiensten (hierna: de STIPP) waaraan zij ook premies afdraagt. Lotra is het niet eens met de uitleg die BPF geeft aan het criterium. De kantonrechter is van oordeel dat BPF haar stelling dat Lotra onder de werkingssfeer valt van het bedrijfstakpensioenfonds onvoldoende heeft onderbouwd. Allereerst kan de kantonrechter BPF niet volgen in haar stelling dat het criterium aldus uitgelegd dient te worden dat voor inkleding daarvan gekeken dient te worden naar het premieplichtige loon. BPF heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te komen tot die conclusie. Met Lotra stelt de kantonrechter vast dat bij de uitleg van dit soort bepalingen een strikte uitlegmethode wordt gevolgd: de zogenoemde cao-norm. De kantonrechter stelt vast dat in het criterium niet is opgenomen waarop de zinsnede ‘voor ten minste 25% uitzendt’ betrekking heeft. Lotra wijst in dit kader terecht op een bepaling in de verplichtstellingsbeschikking waarin expliciet ‘premieplichtig loon’ is opgenomen. Daarnaast acht de kantonrechter het door Lotra ingevulde formulier eveneens onvoldoende om te komen tot een aansluitplicht. Met Lotra is de kantonrechter van oordeel dat dit niet gezien kan worden als een expliciete verklaring. Dit lijken schattingen te zijn, waarbij door Lotra zonder enig onderzoek een antwoord gegeven is op de vragen. BPF heeft ook niet aangegeven welke consequenties verbonden zijn aan het invullen van de percentages en welk criterium zij hanteert. Wat betreft het door BPF gemaakte overzicht is de kantonrechter van oordeel dat BPF niet heeft onderbouwd hoe zij op basis van deze omzetcijfers kan toetsen of voldaan is aan het criterium. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de vordering van BPF afgewezen dient te worden.