Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 5 januari 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:121
werknemer/Allianz Global Corporate & Specialty SE & ASR Levensverzekering N.V. & Stichting Pensioenfonds Allianz Nederland
Feiten
Werknemer is op 1 november 1987 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) AGCS. Op de arbeidsovereenkomst is door middel van een incorporatiebeding de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst van toepassing. De pensioenafspraken zijn in de cao vastgelegd. Werknemer bouwde aanvankelijk pensioen op bij AMEV (inmiddels ASR) op basis van een gemitigeerde eindloonregeling. Per 1 januari 2001 heeft AGCS de pensioenovereenkomst ondergebracht bij uitvoerder SPAN. Werknemer heeft nooit getekend voor waardeoverdracht van zijn tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenafspraken aan SPAN. Met ingang van 1 januari 2013 heeft er een wijziging plaatsgevonden in de cao inhoudende dat de toeslagverlening van onvoorwaardelijk naar voorwaardelijk is gegaan op basis van zogeheten overrente. Het pensioen van werknemer is tot 1 januari 2013 volledig geïndexeerd. Werknemer vordert – kort gezegd – te verklaren voor recht dat de opbouwde pensioenaanspraken bij ASR vanaf januari 2001 geïndexeerd moeten worden op grond van artikel 16 van het AMEV pensioenreglement. Gedaagden voeren verweer.
Oordeel
Het meest verstrekkende verweer van AGCS is dat de vordering van werknemer is verjaard. De kantonrechter volgt AGCS hierin niet. Onbetwist is dat werknemer pas sinds 2013 bekend is met het feit dat er niet meer onvoorwaardelijk wordt geïndexeerd. Tot 2013 heeft er volledige indexatie plaatsgevonden en tot dat moment bestaat geen nadeel voor werknemer en derhalve ook geen vordering tot nakoming. De verjaringstermijn is dus pas vanaf dat moment zgaan lopen en de ingestelde vordering is nog niet verjaard. De te beantwoorden vraag is of werknemer jegens gedaagden aanspraak kan maken op onvoorwaardelijke prijsindexatie van zijn bij ASR tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioen. Werknemer stelt dat hij dit recht heeft op grond van artikel 16 van het AMEV/ASR-reglement. Dat artikel geldt (1) na beëindiging van het deelnemerschap en (2) in het geval dat vrijstelling van premiebetaling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Het tweede geval is in ieder geval niet van toepassing. Op grond van het pensioenreglement eindigt het deelnemerschap in drie gevallen: (1) bij overlijden, (2) op de pensioendatum en (3) op de datum waarop de dienstbetrekking wordt beëindigd. Werknemer stelt zich op het standpunt dat zijn deelnemerschap is geëindigd, in de eerste plaats omdat er op de pensioenoverzichten die hij van ASR heeft ontvangen staat dat hij een gewezen deelnemer is. Uit die definitie van gewezen deelnemer uit artikel 1 Pensioenwet volgt echter dat het zijn van een gewezen deelnemer niet meebrengt dat de deelneming is beëindigd. Dat is in artikel 16 van het pensioenreglement van AMEV wel vereist. In het pensioenoverzicht staat verder dat als datum uitdiensttreding wordt uitgegaan van 1 januari 2001. Kennelijk is ASR in haar pensioenoverzicht dus uitgegaan van een onjuiste datum van uitdiensttreding. Werknemer is immers nog altijd werkzaam, in ieder geval vanaf een datum vóór 1 januari 2001. Nu werknemer ook niet valt onder een van drie gevallen waarbij het pensioenreglement eindigt, is geen sprake van gevallen waarin op grond van artikel 16 van het pensioenreglement van AMEV het opgebouwde pensioen ‘per de eerste van januari wordt verhoogd’. De vorderingen worden afgewezen.