Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 28 januari 2020
ECLI:NL:GHARL:2020:684
werknemer/Schildersbedrijf De Graaf B.V.
Feiten
Het hof heeft in het tussenarrest vier deskundigen benoemd. De Graaf heeft een productie ingediend, te weten commentaar van haar en werknemer op het conceptrapport. Deze productie zou, zoals De Graaf terecht opmerkt, deel moeten uitmaken van het deskundigenbericht. Het betreft geen nieuwe stukken, dus het hof zal de inhoud van de productie in aanmerking nemen zonder werknemer eerst in de gelegenheid te stellen erop te reageren. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat De Graaf haar stelling dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft verder overwogen dat de vraag of de gezondheidsklachten van werknemer zijn veroorzaakt (dan wel of aannemelijk is dat ze veroorzaakt kunnen zijn) door de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij De Graaf met de overgelegde stukken nog niet kan worden beantwoord, en dat verder onderzoek noodzakelijk is. Vervolgens zijn de deskundigen benoemd.
Oordeel
De Graaf kan niet instemmen met het rapport van de deskundigen. Zij is het niet eens met de inhoud van het rapport, maar heeft ook formele bezwaren. Volgens De Graaf hebben de deskundigen ten onrechte niets gedaan met de suggesties over het verkrijgen van nadere informatie. Dit wordt verworpen. Niet valt in te zien welk belang De Graaf heeft bij het verwijt dat zij de deskundigen maakt; indien de deskundigen ten onrechte hebben nagelaten om De Graaf informatie te vragen, maar De Graaf deze informatie toch niet had kunnen verstrekken, hebben de deskundigen immers geen relevante informatie ‘gemist’. Verder verwijt De Graaf deskundige [C] dat hij werknemer via een videoverbinding heeft gesproken en dat bij dat gesprek ook de dochter van werknemer aanwezig was. Het hof vindt dit verwijt ongegrond. Het behoort primair tot het deskundigheidsgebied van de arts om te bepalen of een gesprek ook via een videoverbinding kan plaatsvinden. Voor een gesprek in aanwezigheid van een familielid geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. De slotsom is dat het hof aan de formele bezwaren van De Graaf tegen het deskundigenonderzoek voorbijgaat.
Werkgeversaansprakelijkheid
Deskundige [B] heeft op basis van de in het dossier beschikbare gegevens, in combinatie met hem als deskundige bekende algemene informatie over de blootstelling aan oplosmiddelen, een schatting gemaakt van de blootstelling aan één oplosmiddel, xyleen. De Graaf heeft niet bestreden dat bij de door de deskundige gehanteerde uitgangspunten de door de deskundige gemaakte schatting (in de verschillende varianten) correct is. De Graaf heeft betoogd dat de door de deskundige gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn. De Graaf heeft echter nagelaten te concretiseren van welke uitgangspunten de deskundige dan wel had moeten uitgaan. De Graaf heeft haar kritiek op de uitgangspunten van de deskundige dan ook onvoldoende onderbouwd. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat het voor de bepaling van de mate van blootstelling van groot belang is of werknemer wel of niet een masker droeg. Het hof gaat er, gelet op de overgelegde verklaringen, van uit dat werknemer regelmatig geen masker droeg. Het hof vindt het zinvol om met partijen van gedachten te wisselen over de vraag wat de gevolgen zijn van wat het hof in het tussenarrest van 8 maart 2016 en hiervoor heeft overwogen voor de vordering van werknemer en de verdere afdoening van het geschil tussen partijen. Om die reden zal het hof een comparitie van partijen bepalen.