Rechtspraak
Feiten
Werknemer solliciteert in 2016 naar de functie van psychotherapeut. In het curriculum vitae vermeldt hij lidmaatschappen van diverse specialistenverenigingen en afgeronde opleidingen. Werkgever verzoekt werknemer op basis van dit curriculum vitae te solliciteren op de functie van Directeur Zorg. In december 2016 wordt werknemer per januari 2017 benoemd tot statutair bestuurder en krijgt hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In mei ontvangt werkgever bericht van de Vereniging EMDR Nederland dat werknemer niet bekend is bij haar. Kort daarna bericht werkgever dat vanwege het slechte functioneren van werknemer in zijn hoedanigheid van bestuurder en psychotherapeut, alsmede het feit dat hij heeft gelogen over lidmaatschap van en opleiding bij EMDR, er sprake is van een dusdanige vertrouwensbreuk dat tot ontslag zal worden overgegaan. Bij AVA-besluit van 2 juni 2017 wordt werknemer ontslagen. Nadien ontvangt werkgever bericht van andere verenigingen dat werknemer nimmer lid is geweest of niet langer (BIG-)geregistreerd is. In maart 2018 wordt door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd een beroepsverbod opgelegd. Werkgever verzoekt werknemer te veroordelen tot terugbetaling van het aan werknemer uitbetaalde nettoloon over de periode van januari 2017 tot en met mei 2017, zijnde € 16.819,98. Werkgever heeft aangevoerd dat het nettoloon onverschuldigd aan werknemer is betaald nu de betaling berust op een overeenkomst die buitengerechtelijk is vernietigd omdat zij onder invloed van bedrog tot stand is gekomen. De kantonrechter en het hof oordeelden dat buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst vanwege de beschermingsgedachte enkel mogelijk is, indien de arbeidsovereenkomst geheel inhoudsloos zou zijn geworden door het gepleegde bedrog.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Buitengerechtelijke vernietiging wegens bedrog is niet in strijd met ontslagrecht
Indien een werknemer een werkgever ertoe beweegt een arbeidsovereenkomst tot stand te doen komen door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat hij verplicht was mede te delen of door een andere kunstgreep, is bedrog aanwezig en kan de werkgever zich beroepen op de (buitengerechtelijke) vernietiging van de arbeidsovereenkomst. In een dergelijk geval beschermt artikel 3:44 lid 3 in verbinding met lid 1 BW de werkgever tegen de gevolgen van de onredelijke invloed die de werknemer heeft uitgeoefend op de wil van de werkgever. Het wettelijk stelsel van het ontslagrecht staat daaraan niet in de weg, omdat dat niet strekt tot bescherming van een werknemer die bedrog pleegt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Daarbij verdient opmerking dat (a) de rechter ingevolge artikel 3:53 lid 2 BW desgevraagd aan de vernietiging geheel of ten dele haar werking kan ontzeggen als de reeds ingetreden gevolgen van de arbeidsovereenkomst bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, en (b) de in geval van vernietiging toepasselijke afdeling omtrent onverschuldigde betaling in Boek 6 BW ertoe strekt de wederzijdse verplichtingen tot ongedaanmaking van hetgeen onverschuldigd is betaald, toe te snijden op de feiten en omstandigheden van het voorliggende geval. Het vorenstaande laat onverlet dat een beroep van de werkgever op vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (art. 6:248 lid 2 BW).
Inhoudsloosheid van arbeidsovereenkomst geen vereiste voor geslaagd beroep op vernietiging wegens bedrog
Uit artikel 3:44 lid 3 BW volgt niet de eis dat de arbeidsovereenkomst (vrijwel) geheel nutteloos is gebleken, zodat het kunnen slagen van een beroep op (buitengerechtelijke) vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog daarvan niet afhankelijk mag worden gesteld. Indien de arbeidsovereenkomst voordeel heeft opgeleverd voor de werkgever, kan daarmee rekening worden gehouden bij de toepassing van artikel 3:53 lid 2 BW en van de regeling vervat in de afdeling omtrent onverschuldigde betaling in Boek 6 BW.