Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 4 februari 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:148
Feiten
Werkneemster is per 10 april 2017 (gedurende vijf maanden) via Olympia Uitzendbureau werkzaamheden gaan verrichten voor werkgever dan wel JOZ. Per 11 september 2017 is werkneemster bij werkgever dan wel JOZ in dienst getreden op basis van een contract voor bepaalde tijd voor de duur van vijf maanden. Op enig moment in de maand mei 2018 is aan werkneemster een nieuwe, verlengde arbeidsovereenkomst aangeboden, voor de duur van twaalf maanden. Deze is niet ondertekend. Op 28 mei 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden, waarbij – onder meer – de arbeidsovereenkomst is besproken. Werkneemster heeft dit gesprek – zonder medeweten van werkgever – opgenomen. Na afloop van dit gesprek heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op 9 augustus 2018 heeft X aan werkneemster bericht dat haar arbeidsovereenkomst van rechtswege afloopt per 10 september en niet wordt verlengd. Naar aanleiding van deze aanzegging heeft er weer een gesprek plaatsgevonden, waar de gemachtigde van werkneemster bij aanwezig was. Ook dit gesprek heeft werkneemster – zonder medeweten van werkgever – opgenomen. In eerste aanleg heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat op het moment van beëindiging van het dienstverband van werkneemster sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen werkneemster en JOZ en dat de opzegging was gedaan in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW. JOZ is veroordeeld tot betaling aan werkneemster van een billijke vergoeding van € 12.750 bruto. Werkgever c.s. kunnen zich niet verenigen met de inhoud van de beschikking voor wat betreft de vaststelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en voor wat betreft de hoogte van de billijke vergoeding.
Oordeel
Werkgever c.s. betogen dat (1) de kantonrechter het bewijsaanbod dat er vóór 11 februari 2018 mondeling overeenstemming was bereikt over een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 11 september 2018 ten onrechte heeft gepasseerd en (2) er ten onrechte een billijke vergoeding is toegekend. In haar incidenteel hoger beroep verzoekt werkneemster om een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst bestond tussen werkgever en werkneemster (en niet JOZ).
Arbeidsovereenkomst met JOZ of werkgever?
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of partijen zich jegens elkaar verbonden hebben het Haviltex-criterium doorslaggevend is. In dit geval is werkneemster een arbeidsovereenkomst aangegaan met JOZ als werkgever. Werkneemster is tewerkgesteld bij werkgever. Haar salarisbetalingen ontving zij van JOZ. De brief d.d. 9 augustus 2018 bevestigt dat JOZ niet zal overgaan tot verlenging. Werkneemster had niet uit de brief van Olympia Uitzendbureau met de tekst “Van harte gefeliciteerd met je overname (…). Heel veel succes verder bij werkgever (...)” mogen afleiden dat zij met werkgever een arbeidsovereenkomst was aangegaan. Ook van nauwe verwevenheid is geen sprake. Het hof oordeelt dan ook dat JOZ als werkgever te gelden heeft.
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd?
JOZ stelt zich op het standpunt dat met werkneemster vóór het aflopen van haar arbeidsovereenkomst, dus vóór 11 februari 2018, mondeling overeenstemming is bereikt over een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden, ingaande – met terugwerkende kracht – op 11 september 2017 en eindigend op 10 september 2018. De arbeidsovereenkomst is dan ook (na tijdige aanzegging) op laatstgenoemde datum van rechtswege geëindigd, aldus JOZ. Werkneemster ontkent dat de door JOZ bedoelde arbeidsovereenkomst vóór 11 februari 2018 aan haar is voorgelegd, laat staan dat zij daar op enig moment mee heeft ingestemd. Het is aan JOZ om te bewijzen dat tussen partijen wilsovereenstemming over de arbeidsovereenkomst is bereikt. JOZ wordt toegelaten tot het haar aangeboden bewijs. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.