Naar boven ↑

Rechtspraak

X c.s./Y B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 15 januari 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:551
Rechtsverhouding voormalig directeur en onderneming is niet te kwalificeren als arbeidsovereenkomst, maar als overeenkomst van opdracht. Dat X – vóór de aandelenoverdracht – tien jaar lang directeur was bij Y, geeft hem een andere positie ten opzichte van reguliere werknemers.

Feiten

De heer X heeft per 1 maart 2007 samen met twee anderen de onderneming Y B.V. opgericht. X is tot eind november 2017 statutair bestuurder en mede-eigenaar van Y gebleven en heeft zijn aandelen per die datum verkocht en overgedragen aan een bv waarvan C bestuurder is. In een notariële akte van 27 november 2017 getiteld ‘Concurrentie- en relatiebeding’ hebben X en Y een aantal afspraken gemaakt. Zij zijn onder meer een concurrentie-, geheimhoudings- en relatiebeding overeengekomen. Op 16 mei 2019 heeft Y aan X medegedeeld dat zij geen gebruik meer wil maken van zijn diensten, vanwege overtreding door X van het concurrentie-, geheimhoudings- en relatiebeding. X verzoekt thans onder meer een verklaring voor recht dat tussen hem en Y een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat, alsmede vernietiging van de opzegging door Y.

Oordeel

De partijen verschillen van mening of de rechtsverhouding tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht en overweegt in dat kader als volgt. Tussen partijen is geen schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen. Wel is er de notariële akte van 27 november 2017. In deze akte staat vermeld dat geen arbeidsovereenkomst tot stand komt of zal komen, dat X zelf verantwoordelijk is voor de juiste fiscale afwikkeling voor zijn verrichte diensten en dat Y geen werkgeversverzekeringen (bedoeld zal zijn werknemersverzekeringen) hoeft af te sluiten voor X en evenmin sociale lasten hoeft af te dragen. Uit die tekst volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond dat zij geen arbeidsovereenkomst wilden aangaan. Beide partijen hebben de notariële akte waarin die passage staat opgenomen ondertekend en hebben overeenkomstig gehandeld. X heeft ook steeds duidelijk te kennen gegeven dat hij zijn werkzaamheden wilde blijven factureren vanuit zijn bv, zoals hij dat voorheen ook altijd deed. Dat er in de akte daarnaast staat opgenomen dat partijen het onderhavig gebruik beschouwen als vergelijkbaar met het inlenen van personeel via een uitzendbureau is in dit kader niet goed te plaatsen, maar het zegt naar het oordeel van de kantonrechter evenmin dat partijen daarmee bedoelden dat X als werknemer via een payrollconstructie te werk zou worden gesteld bij Y, zoals X aanvoert. Aan deze zinsnede komt geen (doorslaggevende) betekenis toe. Naast de verklaringen van partijen, zoals hiervoor beschreven, duidt ook de manier waarop feitelijk invulling is gegeven aan de overeenkomst op een overeenkomst van opdracht. Hoewel X structureel werkzaamheden verrichtte voor Y en daarnaast geen andere opdrachtgevers had, zijn er specifieke omstandigheden, waaronder het feit dat X voorafgaand aan zijn aandelenoverdracht tien jaar lang directeur was bij Y, die hem een geheel andere positie gaven dan reguliere werknemers. Hij kende het reilen en zeilen van het bedrijf als geen ander en had vanuit zijn positie als voormalig bestuurder een sleutelrol bij het verwerven van opdrachten. Dat sprake zou zijn geweest van een gezagsverhouding is gelet op het verleden van X als voormalig directeur van Y dan ook niet aannemelijk. Hij werd ook anders behandeld dan andere werknemers. Zo kreeg hij onder meer veel vrijheid om zijn werkzaamheden en werktijden in te richten en mocht hij zowel thuis als op kantoor zijn werkzaamheden verrichten. Daarnaast factureerde X, op zijn eigen uitdrukkelijke verzoek, zijn diensten tegen een uurtarief aan Y op naam van zijn eigen vennootschap, zoals hij dat voor de aandelenoverdracht ook al deed. De fiscale risico’s lagen bij X.  Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van een opdrachtovereenkomst. De verklaring voor recht wordt afgewezen.