Naar boven ↑

Rechtspraak

Raethuys Opticiens Voorhout B.V./werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 10 maart 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:271
Werkgever voldoet aan de voorwaarden voor de overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers doordat de jaarstukken op basis waarvan het UWV destijds heeft geoordeeld dienen te worden gecorrigeerd. Werknemer dient het te veel betaalde bedrag aan transitievergoeding terug te betalen.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 2002 bij Raethuys Opticiens Voorhout B.V. (hierna: ROV) in dienst getreden en was laatstelijk in dienst als opticien-filiaalhouder in het filiaal te Voorhout. Op 3 september 2018 heeft ROV bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend ten behoeve van werknemer. Het UWV heeft op 5 november 2018 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. ROV heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst bij brief van 8 november 2018 opgezegd per 1 februari 2019. Op 19 september 2018 heeft ROV het UWV gevraagd om een verklaring waarin staat of zij voldoet aan de voorwaarden voor de overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers (hierna: de Overbruggingsregeling). Bij brief van 5 november 2018 heeft het UWV verklaard dat ROV niet aan alle voorwaarden voldeed. ROV heeft aan werknemer bij het ontslag een transitievergoeding betaald van € 7.326 bruto. Partijen verschillen van mening of de transitievergoeding van werknemer in afwijking daarvan moet worden berekend op de voet van artikel 7:673d lid 1 (oud) BW (geldend tot 1 januari 2020) in verbinding met artikel 24 lid 2 (oud) van de Ontslagregeling. Het standpunt van ROV komt er kort gezegd op neer dat deze jaarstukken correctie behoeven omdat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met een achteraf in rekening gebrachte jaarlijkse management fee van € 3.500. De kantonrechter heeft het verweer van ROV verworpen en ROV veroordeeld tot betaling van het restant van de verschuldigde transitievergoeding van € 18.981 bruto, met wettelijke rente. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt ROV op in hoger beroep.

Oordeel

In de onderhavige zaak moet worden aangenomen dat de bestuurder ten behoeve van ROV reële werkzaamheden heeft verricht, waarvoor op een later moment alsnog facturen zijn opgesteld. Ook moet worden geoordeeld dat het bedrag van € 3.500 per jaar een zeer redelijke vergoeding is voor de werkzaamheden die de bestuurder ten behoeve van ROV heeft verricht. Dat deze kosten in de desbetreffende jaren niet bij ROV in rekening zijn gebracht – anders dan in het verleden, toen deze werkzaamheden werden uitgevoerd door een werkneemster en vervolgens door een accountant – brengt daarin geen verandering. Begrijpelijk is immers dat het factureren door ROA, als werkgeefster van de bestuurder, aan ROV op zichzelf weinig zin had en de slechte financiële situatie van ROV alleen maar zou verergeren. Geconfronteerd met de gevolgen hiervan voor de toepassing van de Overbruggingsregeling, valt het te billijken dat ROV eraan heeft meegewerkt dat ROA, zij het achteraf, de werkzaamheden ten behoeve van ROV alsnog bij haar in rekening heeft gebracht. Deze handelwijze acht het hof in overeenstemming met de hiervoor beschreven achtergrond. In het licht hiervan moet worden aangenomen dat de jaarrekeningen van ROV over de jaren 2015 t/m 2017 in zoverre geen juist beeld geven van de werkelijke financiële situatie. De omstandigheid dat deze jaarrekeningen niet daadwerkelijk zijn aangepast, weegt in dit verband onvoldoende zwaar.  De facturen waarmee de managementvergoedingen over de jaren 2015 t/m 2017 alsnog aan ROV zijn doorbelast, dateren van 30 december 2018. Deze datum ligt ruimschoots voor de datum waarop het dienstverband van werknemer is geëindigd. Van strijd met de rechtszekerheid is in de gegeven omstandigheden dan ook geen sprake. Beslissend voor de toepasselijkheid van de Overbruggingsregeling is, kort gezegd, de financiële situatie van ROV in het verleden, niet de huidige financiële situatie, noch die van andere (rechts)personen. De persoonlijke omstandigheden van werknemer rechtvaardigen niet de conclusie dat het beroep van ROV op de Overbruggingsregeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Overeenkomstig het verzoek van ROV zal werknemer worden veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 18.981 bruto.