Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 6 december 2019
ECLI:NL:RBROT:2019:10752
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2019 bij werkgeefster in dienst getreden op basis van een nulurencontract voor bepaalde tijd tot 30 april 2020. Sinds 17 juli 2019 heeft werknemer niet meer voor werkgeefster gewerkt. Op 2 augustus 2019 ontvangt werknemer van werkgeefster een brief waarin staat dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is verbroken. In deze procedure verzoekt werknemer primair betaling van een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding van € 5.500. Subsidiair verzoekt werknemer, voor het geval de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd, ontbinding van de arbeidsovereenkomst, alsmede betaling van het loon tot de einddatum en dezelfde billijke vergoeding. Hieraan legt werknemer ten grondslag dat werkgeefster de arbeidsovereenkomst eenzijdig per sms heeft beëindigd op 17 juli 2019 en dat werkgeefster derhalve in strijd met dwingendrechtelijke bepalingen heeft beëindigd. Werkgeefster stelt dat het sms-bericht niet van haar afkomstig is en overlegt een brief met diverse verwijten aan de zijde werknemer. Deze brief betrof geen ontslag op staande voet, maar een waarschuwing.
Oordeel
Beëindiging arbeidsovereenkomst
Kern van het geschil is de vraag of sprake is van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door werkgeefster. De kantonrechter is allereerst van oordeel dat de stelling van werkgeefster dat het sms-bericht van 17 juli 2019 niet van haar afkomstig is, niet houdbaar is. Ter zitting is erkend dat er sms-contact is geweest met werknemer en dit volgt ook uit het verweerschrift. Voorts oordeelt de kantonrechter dat de inhoud van het sms-bericht niet als een onvoorwaardelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd, omdat er wordt gesproken van een waarschuwing en sprake is van een voorwaarde in de vorm van het aanbieden van excuses. Gezien het voorgaande wordt werknemer niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst met het sms-bericht van 17 juli 2019 (per direct) is opgezegd. De stelling van werkgeefster dat werknemer de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd en dat dit met de brief van 2 augustus 2019 op verzoek van werknemer is bevestigd, strookt niet met de e-mailberichten van de gemachtigde van werknemer. Van een beëindiging met wederzijds goedvinden is daarom evenmin sprake, nu schriftelijke instemming van werknemer ontbreekt. Daarom concludeert de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd, zodat het primaire verzoek van werknemer wordt afgewezen.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
Naar het oordeel van de kantonrechter dient dit verzoek te worden toegewezen. Bij dit oordeel weegt mee dat het hier om een verzoek van een werknemer gaat en dat dit gelet op het (grond)recht van arbeidskeuze, in beginsel gehonoreerd dient te worden. Bovendien heeft werkgeefster zich niet verzet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 31 december 2019. Werknemer heeft vanaf 17 juli 2019 geen werk meer voor werkgeefster verricht, zonder rechtvaardigingsgrond. Niet gesteld noch gebleken is dat werknemer zich beschikbaar heeft gehouden om de bedongen arbeid te verrichten. Daar komt bij dat als niet weersproken is komen vast te staan dat werknemer op enig moment ergens anders is gaan werken. Dit betekent dat het verzoek tot betaling van loon vanaf 17 juli 2019 tot het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen. Uit hetgeen hierboven is overwogen is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever geen sprake. Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding wordt daarom eveneens afgewezen.