Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 31 maart 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:2895
Feiten
Werknemer is sinds 12 juni 2017 in dienst bij Rijvo Tegelhandel B.V. (hierna: Rijvo). Werknemer heeft voor de inrichting van zijn woning tegels gekocht bij K&R Afbouw, een zusteronderneming van Rijvo. Werknemer heeft een fout in de factuur geconstateerd, vanwege een dubbeltelling van btw. Vervolgens heeft werknemer met verschillende personen binnen Rijvo geprobeerd deze fout te bespreken. In verband met de verbouwing van zijn woning heeft werknemer vakantie opgenomen van 25 oktober tot 10 november 2019. Op 11 november 2019 heeft werknemer om een creditnota gevraagd bij de administratief medewerkster en diezelfde dag heeft werknemer een bedrag van € 13.194 betaald ten behoeve van de factuur. Op 19 december 2019 is werknemer meegedeeld dat hij per direct was geschorst in verband met het maken van een creditnota voor zichzelf. Een en ander is bij e-mail bevestigd, waarbij ook werd aangegeven dat een verder onderzoek na twee dagen zal worden afgerond. Tijdens een vervolggesprek op 21 december 2019 is werknemer een beëindiging met wederzijds goedvinden voorgelegd. Als hij daartoe niet bereid was, zou ontslag op staande voet volgen vanwege het incident met de creditnota. Werknemer stemt niet in met beëindiging van de arbeidsovereenkomst en na contact tussen de gemachtigden van beide partijen is hij per brief van 9 januari 2020 op staande voet ontslagen. In deze procedure verzoekt werknemer vernietiging van het ontslag op staande voet en doorbetaling van zijn loon. Rijvo vordert bij wijze van tegenverzoek een gefixeerde schadevergoeding en voorwaardelijke ontbinding voor zover het ontslag op staande voet wordt vernietigd.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daartoe overweegt de kantonrechter dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. In het gesprek van 21 december 2019 heeft Rijvo aan werknemer meegedeeld dat zij het voornemen had om werknemer op staande voet te ontslaan wegens het incident met de creditnota, maar is ook voorgesteld dat werknemer in plaats daarvan nog tot en met 27 december 2019 kon instemmen met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Op zichzelf voldeed deze werkwijze aan de eisen omtrent onverwijldheid uit vaste rechtspraak. Rijvo heeft immers de dringende reden direct meegedeeld en aan werknemer een korte termijn voor beraad over haar voorstel gegeven. Rijvo had echter direct na deze termijn over moeten gaan tot ontslag op staande voet, hetgeen bijna twee weken later is gebeurd. Dit betekent dat het ontslag op staande voet ongeldig is, alleen al omdat dit ontslag niet onverwijld is gegeven. De kantonrechter is daarnaast van oordeel dat de door Rijvo genoemde dringende reden geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Hoewel werknemer zonder toestemming een creditnota heeft aangevraagd, staat vast dat hij zichzelf op geen enkele wijze heeft bevoordeeld en is ook niet van enige bedoeling daartoe gebleken. Bovendien heeft Rijvo erkend dat de factuur van 11 oktober 2019 onjuist was. De creditnota van 12 november 2019 was daarom terecht en werknemer was een bedrag van € 13.194,00 aan Rijvo verschuldigd, dat hij diezelfde dag ook aan Rijvo heeft betaald. Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat werknemer onzorgvuldig en onjuist heeft gehandeld bij het (laten) opstellen van de creditnota, maar dat de aard en ernst van zijn handelen geen dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van werknemer om vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. De vordering van werknemer tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen.
Ontbinding
Aan de voorwaarde voor het verzoek van Rijvo is voldaan, omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, omdat ter zitting is gebleken dat beide partijen menen dat daarvan sprake is. Overigens is gelet op de conflicten en meningsverschillen tussen partijen ook voor de kantonrechter duidelijk dat de arbeidsrelatie geen enkele toekomst meer heeft. Daarmee doet zich een redelijke grond voor ontbinding voor, en ligt herplaatsing niet (meer) in de rede. De kantonrechter ziet geen reden om het einde van de arbeidsovereenkomst op een eerdere datum vast te stellen, zoals Rijvo heeft verzocht, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door werknemer. Daarnaast ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Tot slot wordt de door Rijvo gevorderde gefixeerde schadevergoeding afgewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.