Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25 maart 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:2555
Feiten
Werknemer is op 9 oktober 2017 in dienst getreden bij Kraaijvanger Architects (hierna: Kraaijvanger) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is tussentijds verlengd tot 1 september 2019. Bij e-mail van 23 juli 2019 heeft de heer X namens Kraaijvanger aan werknemer geschreven dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2019 voor bepaalde tijd wordt verlengd voor de duur van drie maanden en derhalve op 31 december 2019 van rechtswege zal eindigen. Bij e-mail van 31 oktober 2019 heeft werknemer de arbeidsovereenkomst met Kraaijvanger opgezegd. Werknemer schrijft in zijn e-mail onder andere: ‘(…) Bij deze zeg ik mijn contract op. Dat betekent dat ik per 30 nov hier niet meer werk. Als er nog zaken zijn die ik moet afhandelen hoor ik het. (…).’ De heer Y, werkzaam op de afdeling financiën van Kraaijvanger, heeft in een e-mail van 31 oktober 2019 onder meer aan werknemer geschreven: ‘Klopt, de transitievergoeding, daar heb je recht op als je langer dan 2 jaar in dienst bent geweest. Die is : € 1.530,- in jou geval. (…).’ Werknemer is per 1 december 2019 in dienst getreden bij een nieuwe werkgever. Werknemer heeft verzocht een transitievergoeding aan hem toe te kennen ten laste van Kraaijvanger.
Oordeel
Artikel 7:673 BW
In het onderhavige geval zou de arbeidsovereenkomst in eerste instantie van rechtswege eindigen op 31 december 2019. De arbeidsovereenkomst is echter niet op die wijze geëindigd, omdat werknemer de arbeidsovereenkomst zelf per 1 december 2019 heeft opgezegd. Die opzegging is door Kraaijvanger geaccepteerd. De arbeidsovereenkomst is daarom, anders dan werknemer heeft gesteld, niet geëindigd op een van de in artikel 7:673 lid 1 BW beschreven wijzen. In deze situatie bestaat er geen recht op een transitievergoeding. Het verzoek kan dan ook niet worden toegewezen op de primaire grondslag.
Gerechtvaardigd vertrouwen
Werknemer heeft subsidiair een beroep gedaan op gerechtvaardigd vertrouwen. De vraag is of werknemer mocht vertrouwen op hetgeen Y aan hem heeft medegedeeld en of werknemer ervan mocht uitgaan dat Y, op basis van de op dat moment bij Y bekende informatie, aan hem namens Kraaijvanger de transitievergoeding mocht toekennen. Uit de toelichting van werknemer ter zitting volgt dat werknemer ervan op de hoogte was dat hij financiële zaken kon bespreken met Y en arbeidsrechtelijke kwesties met X regelde en dat hij dit eerder ook zo heeft gedaan. Uit niets is gebleken dat Y ten tijde van de e-mail van 31 oktober 2019 op de hoogte was van alle relevante omstandigheden, waaronder dat werknemer Kraaijvanger per 1 december 2019 ging verlaten, omdat werknemer zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd of dat werknemer aan het solliciteren was naar een andere baan. Er zijn geen feiten en of omstandigheden gesteld of gebleken, waaraan werknemer het door hem gestelde vertrouwen heeft mogen ontlenen. Het verzoek is daarom evenmin toewijsbaar op de subsidiaire grondslag. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van werknemer wordt afgewezen.