Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 22 april 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:1539
Overtreding concurrentiebeding. Geen matiging. Niet aannemelijk dat werkneemster bij de nieuw opgestarte schoonheidssalon van haar vader geen enkele betrokkenheid heeft gedurende de looptijd van het non-concurrentiebeding.

Feiten

Werkgeefster is eigenaresse van schoonheidssalon X. Werkneemster is met ingang van 1 november 2010 in dienst getreden bij schoonheidssalon X op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 november 2011. In die arbeidsovereenkomst is onder meer een concurrentiebeding opgenomen. Na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 1 november 2011 is werkneemster als schoonheidsspecialiste werkzaam gebleven bij schoonheidssalon X . Dit is tussen partijen niet schriftelijk vastgelegd. Op 31 mei 2019 heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 juli 2019. Bij brief van 14 juni 2019 is werkneemster door de (toenmalig) gemachtigde van werkgeefster gewezen op het concurrentiebeding. In die brief wordt melding gemaakt van het feit dat werkgeefster heeft vernomen dat werkneemster voornemens is bij een (directe) concurrent in dienst te treden dan wel dat zij voornemens is haar eigen onderneming te starten. Werkneemster wordt in de brief gesommeerd haar werkzaamheden te staken en gestaakt te houden totdat het concurrentiebeding is geëindigd. Werknemer vordert onder meer het concurrentiebeding buiten werking te stellen.

Oordeel

Rechtsgeldig non-concurrentie- en relatiebeding?

Tussen partijen staat vast dat de schriftelijke en door werkneemster ondertekende arbeidsovereenkomst van 16 november 2010 een non-concurrentie- en relatiebeding bevat. Na afloop van deze arbeidsovereenkomst zijn de werkzaamheden bij werkgeefster door werkneemster onverminderd voortgezet. De arbeidsovereenkomst is aldus telkens stilzwijgend verlengd, waardoor er na verloop van tijd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst van 16 november 2010 is voortgezet met inbegrip van het non-concurrentie- en het relatiebeding. Deze bedingen hebben hun gelding behouden en behoefden niet opnieuw te worden overeengekomen.

Gehele of gedeeltelijke vernietiging van het relatie-, non-concurrentie- en boetebeding?

Met betrekking tot het belang van de zijde van werkgeefster bij handhaving van de bedingen overweegt de kantonrechter dat zij op de zitting heeft erkend dat de prijsstelling en de marges van de door haar verkochte producten openbaar zijn. Dat werkneemster van die gegevens kennis heeft, kan dus niet meewegen. Werkgeefster heeft zich er ook op beroepen dat sprake is geweest van direct klantencontact. Dit kan wel meewegen, omdat voldoende aannemelijk is dat in deze branche persoonlijk contact van klanten met bepaalde medewerkers van een schoonheidssalon van belang is. Het is dan bepaald niet ondenkbaar dat klanten bij het vertrek van een bepaalde medewerker zelf op zoek gaan naar de nieuwe werkplek van een medewerker, en dat zij zich door die medewerker ook laten behandelen, zeker als de nieuwe vestiging – zoals hier mogelijk het geval is – slechts op 3 km afstand van de vorige werkplek gelegen is. Het verwijt van werkgeefster dat werkneemster zélf ex‑klanten continu actief heeft benaderd heeft zij echter onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dát verwijt niet terecht is. Werkgeefster heeft zich er ook op beroepen dat zij belang heeft bij handhaving van de bedingen om een signaal af te geven aan anderen dat zij overtreding daarvan niet tolereert. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt ook dit belang mee in het voordeel van werkgeefster. Een straal van 15 km komt in deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet onredelijk voor. Werkneemster heeft onvoldoende gemotiveerd uiteengezet om welke reden zij onbillijk in haar belang wordt geschaad. Ten slotte neemt de kantonrechter bij de afweging van de belangen van partijen in aanmerking dat voldoende aannemelijk is geworden dat werkneemster heimelijk en met een vooropgezet plan betrokken is (geweest) bij het opzetten van een concurrerende onderneming op een afstand van (slechts) 3 km. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter in dit geval ook de duur van de bedingen, twee jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niet onredelijk, mede omdat werkneemster tegen deze duur ook niets heeft ingebracht. De vordering tot vernietiging van de bedingen moet dus worden afgewezen.

Het door werkgeefster gevorderde verbod en de gevorderde boetes

De kantonrechter neemt in aanmerking dat het niet direct voor de hand ligt dat de vader van werkneemster, installateur, een schoonheidssalon overneemt terwijl zijn dochter in dezelfde periode ontslag heeft genomen bij een schoonheidssalon om ‘elders’ meer te gaan verdienen, terwijl die dochter betwist dat zij betrokken is bij of in dienst is van de door haar vader gekochte salon zonder aan te geven bij welke werkgever zij dan wél in dienst is getreden. Zonder nadere motivering is niet aannemelijk dat werkneemster bij de onderneming van haar vader geen enkele betrokkenheid heeft gedurende de looptijd van het non-concurrentiebeding. Uit het voorgaande volgt dat werkneemster de overeengekomen boete is verschuldigd. Werkneemster heeft niet gemotiveerd waarom de billijkheid zou nopen tot een matiging van de boete. De kantonrechter zal daarom aan haar verzoek tot matiging voorbijgaan. Dit betekent dat de vordering van de direct opeisbare boete van € 5.000 zal worden toegewezen.

Opleidingskosten

De kantonrechter is van oordeel dat de terugvordering van de opleidingskosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het studiekostenbeding uit de arbeidsovereenkomst dateert van ruim acht jaar vóór het volgen van de opleidingen. Voorts is van belang dat werkgeefster ter zitting heeft verklaard dat de cursussen op haar initiatief door werkneemster zijn gevolgd en dat er geen (andere) afspraken omtrent de kosten zijn gemaakt omdat dat wel duidelijk was. Onder deze omstandigheden is de terugvordering van deze studiekosten niet toewijsbaar.