Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 21 april 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1374
Feiten
Werkneemster is op 5 juli 1999 bij (de rechtsvoorganger van) Tandartspraktijk B.V. (hierna: Tandartspraktijk) in dienst getreden als balieassistent. Tandartspraktijk vernam begin 2008 van zijn accountant dat er onregelmatigheden waren in de kas- en bankadministratie en heeft werkneemster per 2 februari 2008 op non-actief gesteld. Werkneemster heeft op dat moment de sleutel, de tag en de bankpas ingeleverd. Een andere bankpas is op 13 februari 2008 ingeleverd. Op 13 mei 2008 hebben partijen hierover een verklaring opgesteld en ondertekend. Op 28 maart 2008 heeft werkneemster haar arbeidsovereenkomst met Tandartspraktijk opgezegd tegen 1 juni 2008. Vervolgens heeft Tandartspraktijk op 6 oktober 2008 aangifte gedaan tegen werkneemster wegens verduistering in dienstbetrekking. Daarnaast is werkneemster aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, waarbij een bedrag van € 56.931,62 aan schadevergoeding werd gevorderd. Werkneemster is eveneens strafrechtelijk veroordeeld vanwege de verduistering. In eerste aanleg heeft de kantonrechter werkneemster veroordeeld tot betaling een bedrag van € 52.499,38 vermeerderd met enkele gemaakte kosten. Hiertegen komt werkneemster in hoger beroep op.
Oordeel
Het hof bespreekt de grieven aan de hand van afzonderlijke onderdelen. Allereerst heeft werkneemster volgens Tandartspraktijk diverse onbekende en niet goedgekeurde transacties ten behoeve van zichzelf verricht met pinpassen van Tandartspraktijk. Werkneemster is door de strafrechter veroordeeld voor verduistering van € 10.350. Volgens Tandartsenpraktijk is het werkelijk verduisterde bedrag echter hoger geweest dan door de strafrechter bewezen is geacht. De kantonrechter heeft een bedrag van € 13.400 toegewezen op grond van onverschuldigde betaling. Werkneemster heeft volgens de kantonrechter zonder rechtsgrond – andere dan in de strafzaak bewezen verklaarde – gelden opgenomen die toebehoren aan Tandartsenpraktijk. Werkneemster heeft hiertegen in hoger beroep geen gemotiveerd verweer gevoerd en haar grief hiertegen wordt derhalve door het hof afgewezen. Ook ten aanzien van diverse kasopnames in 2006 oordeelt het hof dat werkneemster haar grieven onvoldoende heeft toegelicht, waardoor het door de kantonrechter toegewezen bedrag standhoudt. Voorts stelt Tandartsenpraktijk dat door fouten van werkneemster een bedrag van € 17.565,05 niet is gefactureerd. De kantonrechter heeft hieromtrent geoordeeld dat sprake was van verjaring. Het gaat in hoger beroep nog om de vraag of het naar redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is dat werkneemster een beroep doet op verjaring met betrekking tot de gevorderde schade als gevolg van het niet deugdelijk afwikkelen van de facturering. Het hof oordeelt dat een beroep hierop enkel in bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden en daarvan is geen sprake. De argumenten van Tandartsenpraktijk vormen geen uitzonderlijke omstandigheden. Vervolgens komt het onbevoegd sluiten van contracten aan de orde, waarbij Tandartsenpraktijk zich op wanprestatie dan wel onrechtmatige daad beroept, op grond van artikel 7:661 BW. Het hof oordeelt dat van opzet of bewuste roekeloosheid bij werkneemster geen sprake is. Hoewel sprake kan zijn van ernstige verwijtbaarheid, volgt daaruit niet dat de gestelde schade het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen van werkneemster. Deze vordering van Tandartsenpraktijk is derhalve niet toewijsbaar. Tot slot acht het hof het verweer van werkneemster inzake de extra salarisbetalingen aan zichzelf eveneens onvoldoende onderbouwd. Gelet op het feit dat alle grieven van werkneemster falen, komt het hof tot een bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, zij het op onderdelen met verbetering van gronden.