Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 17 april 2020
ECLI:NL:RBDHA:2020:3545
Werknemer weigert zonder deugdelijke grond mee te werken aan de door de bedrijfsarts gegeven redelijke voorschriften door concurrerende werkzaamheden als zelfstandige uit te voeren. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en gedeeltelijke toekenning loonvordering.

Feiten

Werknemer is sinds 18 december 2017 in dienst bij werkgeefster op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden, laatstelijk in de functie van koeltechnisch medewerker. De arbeidsovereenkomst is stilzwijgend voor de duur van zes maanden verlengd op 18 juni 2018, 17 december 2018 en 17 juni 2019. Op 12 december 2019 heeft werknemer bij werkgeefster aangegeven dat hij zich heeft ingeschreven als zzp'er bij de KvK. Werkgeefster heeft werknemer op 16 december 2019 per brief onder meer geschreven dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat hij op 22 augustus 2019 zijn bedrijf heeft opgericht en vanuit dit bedrijf concurrerende werkzaamheden verricht zonder werkgeefster daarvan op de hoogte te stellen. Werkgeefster heeft besloten de arbeidsovereenkomst van werknemer niet te verlengen, wat betekent dat deze per 18 december 2019 is beëindigd. Per brief van 23 december 2019 heeft werknemer aan werkgeefster geschreven dat werknemer niet instemt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat hij zich beschikbaar houdt voor werk, maar dat hij vanwege de impact die het voorval op hem heeft, niet direct in staat zal zijn om het werk te hervatten. Werknemer meldt zich dan ook ziek. In een e-mail van 21 januari 2020 schrijft werkgeefster aan werknemer dat haar is gebleken dat het contract van werknemer een contract voor onbepaalde tijd is. De opzegging wordt ingetrokken. Werknemer vordert kort gezegd onder meer loondoorbetaling tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig eindigt.

Oordeel

Werkgeefster voert aan dat tussen partijen vanaf 2 januari 2020 geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst, omdat deze door opzegging van werknemer is geëindigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is van een opzegging van werknemer geen sprake. Werknemer heeft weliswaar niet betwist dat werkgeefster hem heeft verzocht een keuze te maken voor ofwel het ondernemerschap ofwel voortzetting van het dienstverband bij werkgeefster, maar het enkele feit dat werknemer vervolgens deels als zelfstandig ondernemer aan de slag is gegaan, maakt nog niet dat hij daarmee ondubbelzinnig de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Dit leidt ertoe dat tussen partijen nog altijd een arbeidsovereenkomst bestaat. Partijen hebben ter zitting echter beiden aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst wensen te beëindigen. Werkgeefster heeft daarom alsnog een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Nu beide partijen het erover eens zijn dat er een einde moet komen aan de arbeidsovereenkomst, wijst de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW toe. Gezien het handelen van werknemer is de kantonrechter van oordeel dat werknemer slechts recht heeft op loondoorbetaling tot en met februari 2020. Werkgeefster heeft meermaals geprobeerd om, zoals de bedrijfsarts heeft geadviseerd, met werknemer in gesprek te raken. Het is aan werknemer te wijten dat het nooit tot een gesprek is gekomen. Daarbij neemt de kantonrechter tevens in aanmerking dat het feit dat het salaris vanaf januari 2020 niet is uitbetaald mede is veroorzaakt door het handelen van werknemer zelf. Het is immers gebleken dat werknemer in ieder geval vanaf januari 2020 concurrerende werkzaamheden is gaan uitvoeren. Door dit te doen heeft werknemer zich niet als goed werknemer in de zin van artikel 7:611 BW gedragen. Werknemer was al ruim voordat werkgeefster is gestopt met het uitbetalen van salaris bezig met het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit is dus niet het gevolg van de opzegging door werkgeefster. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat werknemer op grond van artikel 7:628 lid 1 en 7:629 lid 3 sub d BW vanaf 1 maart 2020 geen recht meer heeft op doorbetaling van het loon. Werknemer heeft vanaf februari 2020 immers zonder deugdelijke grond geweigerd mee te werken aan de door de bedrijfsarts gegeven redelijke voorschriften en gezien het feit dat hij, in de tijd dat hij eigenlijk werkzaamheden voor werkgeefster behoorde uit te voeren, concurrerende werkzaamheden als zelfstandige heeft uitgevoerd, en zich daarmee ook niet beschikbaar heeft gehouden voor het uitvoeren van werkzaamheden bij werkgeefster, moet het niet verrichten van de overeengekomen arbeid vanaf 1 maart 2020 voor rekening van werknemer komen. De vordering tot doorbetaling van het loon zal aldus worden toegewezen over de maanden januari en februari 2020.