Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 mei 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1544
Feiten
Werknemer is vanaf 2 januari 2006 in dienst geweest van werkgeefster in de functie van chauffeur. Werknemer was ingedeeld in loonschaal E6. Op 8 december 2013 heeft er een voorlichtingsbijeenkomst plaatsgevonden, waarin onder meer informatie is gegeven over de financiële situatie van werkgeefster. Werkgeefster heeft op dat moment voorgesteld de chauffeurs die in loonschaal E6 zaten, over te plaatsen naar de (lagere) loonschaal D6, wegens het gewijzigde takenpakket van de chauffeurs. De chauffeurs hebben hier unaniem mee ingestemd. Werknemer heeft op 23 december 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin hij is ingedeeld in D6. Op de arbeidsovereenkomst was het Werknemershandhoek van toepassing verklaard. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 31 december 2015 en is met ingang van 1 januari 2016 met vroegpensioen gegaan. Vanaf 13 november 2015 heeft werknemer verlof en ATV-dagen opgenomen. Op het dienstverband is de cao Goederenvervoer van toepassing geweest, waarin is opgenomen dat als herindeling plaatsvindt, het loonverschil wordt omgezet in een persoonlijke toeslag. Werkgeefster heeft geen persoonlijke toeslag betaald. Werknemer vorderde in eerste aanleg onder meer achterstallig salaris, namelijk de persoonlijke toeslag en openstaande verlofuren. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Werkgeefster komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Werkgeefster betoogt dat werknemer zijn recht om aanspraak te maken op de persoonlijke toeslag heeft verwerkt. Het hof neemt als uitgangspunt dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Volgens werkgeefster is echter sprake van bijzondere omstandigheden, omdat werknemer bij het aangaan van de nieuwe arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk heeft ingestemd met aanpassing van de salarisschaal, terwijl in de arbeidsovereenkomst geen toeslag op dat loon was vermeld. Het hof stelt voorop dat een werknemer die op enig moment ontdekt dat het in zijn arbeidsovereenkomst vermelde loon lager is dan het loon waar hij volgende de toepasselijke cao recht op heeft, zich daar in beginsel op mag beroepen. Dat werknemer aanvankelijk, toen hij de aanspraak uit de cao niet kende, met het in de arbeidsovereenkomst vermelde loon akkoord is gegaan, doet daar in beginsel niet aan af. In dit geval kan naar het oordeel van het hof niet van het uitgangspunt worden afgeweken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat werknemer heeft ingestemd met een op zichzelf staande verlaging van zijn salaris. Dat werknemer in dat kader tevens heeft ingestemd met het prijsgeven van de bijbehorende cao-toeslag en dus zijn recht heeft verwerkt om zich op die cao-toeslag te beroepen, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden. Dit zou anders zijn geweest als werkgeefster haar werknemers had gewezen op de bepaling en zij er vervolgens mee hadden ingestemd dat zij de toeslag niet zouden ontvangen. Ook kan niet worden gezegd dat werknemer zijn aanspraak heeft prijsgegeven door de arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Daarvoor is een uitdrukkelijke wilsverklaring nodig en dat kan alleen als die partij het recht kent waarvan hij afstand heeft gedaan. Als onbetwist staat echter vast dat werknemer het recht niet kende ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst. Verder is de bepaling in het Werknemershandboek, waarin is opgenomen dat werknemers een maand te tijd hebben om melding te maken van onjuistheden in de verwerking van de urenstaten, niet van toepassing. Deze heeft immers geen betrekking op de hoogte van het maandsalaris. De vordering van werknemer is dan ook toewijsbaar.
Saldo aan verlofuren
Bij de beoordeling gaat het uitsluitend om de vraag of werkgeefster de dagen zonder instemming van werknemer heeft afgeboekt, omdat er geen werk meer was, terwijl werknemer die dagen niet wilde opnemen. Ook in dit geval treft het verweer dat er niet binnen een maand is geklaagd, zoals opgenomen in het handboek, geen doel. Die regeling heeft immers betrekking op de verwerking van de urenverantwoordingen en vast staat dat werknemer geen werkzaamheden heeft verricht. Ook van rechtsverwerking is in dit geval geen sprake. Volgens werkgeefster was er inderdaad onvoldoende werk, maar is werknemer vervangend werk aangeboden. Naar het oordeel van het hof heeft werkgeefster hiervoor onvoldoende bewijs geleverd. Bovendien levert het vragen op dat werkgeefster dit verweer pas voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Werknemer heeft recht op uitbetaling van de verlofdagen. Het vonnis wordt bekrachtigd.