Naar boven ↑

Rechtspraak

A B.V./B B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 13 mei 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:1923
Vordering ‘werkgever’ te veroordelen tot betaling van facturen (niet van salaris/vakantietoeslag) niet toewijsbaar op grond van een arbeidsovereenkomst. De vordering is alleen toewijsbaar op grond van een handelsovereenkomst; een arbeidsovereenkomst is dat niet.

Feiten

De heer A is directeur en groot aandeelhouder van A B.V. Bedrijf B B.V. is een consultancykantoor. B B.V. heeft medewerkers in loondienst en huurt ook zzp’ers in. Op 1 mei 2014 is A op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) B B.V. als directeur. A en B B.V. hebben een budget van € 120.000 exclusief btw per jaar afgesproken voor salaris en vakantietoeslag. B B.V. heeft in mei en juni 2014 salaris aan A betaald onder inhouding van loonbelasting en premies. Vanaf 1 juli 2014 heeft B B.V. de werkzaamheden van A maandelijks aan A B.V. betaald. A B.V. heeft facturen verzonden aan B B.V. voor consultancy voor het (later geïndexeerde) bedrag van € 10.000 per maand, vermeerderd met btw. A en B B.V. hebben omstreeks maart 2015 overeenstemming bereikt over het werken op basis van een overeenkomst van opdracht. A B.V. en B B.V. hebben in dat kader een managementovereenkomst gesloten. Namens A B.V. is de overeenkomst niet ondertekend. Volgens A B.V. is ook geen overeenstemming bereikt en is de arbeidsovereenkomst niet vervangen door een overeenkomst van opdracht. In de managementovereenkomst staat een vaste managementvergoeding van € 10.000 per maand exclusief btw, met als ‘randvoorwaarde’ een minimale jaarlijkse eigen omzet van € 120.000. Sinds eind 2018 heeft A geen omzet meer voor B B.V. gerealiseerd. B B.V. heeft in 2019 alleen de factuur voor januari betaald. Op 21 februari 2020 heeft A een akte ondertekend waarmee hij zijn aanspraken op grond van de arbeidsovereenkomst met B B.V. heeft gecedeerd aan A B.V. Ook heeft hij A B.V. last gegeven de aanspraken op eigen naam te incasseren. A B.V. vordert thans veroordeling van B B.V. tot betaling van de facturen voor consultancy in de maanden februari 2019 tot en met juli 2019. A B.V. baseert haar vordering primair op de akte van cessie/lastgeving en de arbeidsovereenkomst tussen A en B B.V. Zij stelt dat A de bedongen arbeid ook in 2019 heeft verricht en zich tot 1 november 2019 volledig beschikbaar heeft gehouden voor die arbeid. Daarom heeft A recht op zijn salaris. Subsidiair baseert A B.V. haar vordering op een overeenkomst van opdracht.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat de vordering van A B.V. niet kan worden toegewezen op de grondslag van een arbeidsovereenkomst. A B.V. vordert namelijk geen betaling van (bruto)salaris en vakantietoeslag. Zij vordert een veroordeling van B B.V. tot betaling van facturen waarmee zij eigen omzet uit onderneming vermeerderd met btw in rekening heeft gebracht. Zo’n vordering is alleen toewijsbaar op grond van een handelsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst tussen een natuurlijk persoon en een werkgever is dat niet. De akte van cessie of lastgeving tussen A en A B.V. heeft hierin geen verandering gebracht. A B.V. heeft haar vordering namelijk niet gewijzigd nadat die akte was ondertekend. Zij is betaling van omzet uit onderneming en omzetbelasting (btw) blijven vorderen. A B.V. heeft ook de nevenvordering tot betaling van handelsrente gehandhaafd. De kantonrechter hoeft om te beslissen over de facturen dus geen antwoord te geven op de vraag hoe de rechtsverhouding tussen A en B B.V. moet worden gekwalificeerd. Overigens zijn er wel sterke aanwijzingen dat die rechtsverhouding ook na 1 juli 2014 aan de definitie van de arbeidsovereenkomst van artikel 7:610 BW is blijven voldoen. Het is namelijk zeer de vraag of A zelfstandig ondernemer van de eigen arbeid binnen de onderneming van B B.V. kan zijn geworden, zonder dat hij ook kapitaal of andere bedrijfsmiddelen heeft ingebracht en zonder dat hij een mogelijkheid heeft gekregen om te delen in de winst. Over het antwoord op die vraag zijn de meningen verdeeld. Uitgangspunt van de wetgever is dat een arbeidsovereenkomst een verplicht contract is waarvoor partijen niet kunnen bedanken als hun dat om de ene of andere (fiscale) reden beter uit zou komen. Gelet op de door een arbeidsovereenkomst geboden bescherming past in het algemeen terughoudendheid om aan te nemen dat geen sprake is van arbeid die verricht wordt op grond van een arbeidsovereenkomst. (Zie hiervoor: E. Verhulp, Het definiëren van de arbeidsovereenkomst in Deining, Liber Amicorum mr. dr. J.J.M. (Sjef) de Laat, Den Haag 2019, alsmede de uitspraken van de kantonrechters te Amsterdam in de Deliveroo-zaken en de commentaren daarop in de vakbladen.) Voor de beoordeling van de vorderingen in deze zaak hoeft de kantonrechter hier niet dieper op in te gaan. De vorderingen over en weer zijn wel toewijsbaar op grond van een overeenkomst van opdracht. B B.V. wordt veroordeeld tot betaling van € 88.094,93 ter voldoening van nog openstaande facturen.