Rechtspraak
Rechtbank Gelderland, 19 mei 2020
ECLI:NL:RBGEL:2020:2627
Feiten
Werknemer is op 16 januari 2012 in dienst getreden bij Avantes in de functie van financial controller. Medio 2013 is werknemer bevorderd tot CFO/managing director van Avantes. Bij e-mailbericht van 18 oktober 2018 heeft Avantes onder meer werknemer uitgenodigd voor een ‘Avantes shareholders meeting’ op 30 oktober 2018. De vergadering is vervolgens verplaatst naar 5 november 2018, alwaar werknemer vanaf 1 januari 2019 is benoemd tot mededirecteur (CFO) geldend voor zowel Avantes en Avantes Holding. Op 30 oktober 2019 hebben drie medewerkers van Avantes een brief overhandigd waarin zij – kort gezegd – het vertrouwen in werknemer opzeggen. Tijdens een MT-bijeenkomst op 4 december 2019 is er onenigheid ontstaan tussen werknemer en andere medewerkers. Op 12 december 2019 is een uitnodiging verstuurd voor een vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van Avantes Holding en Avantes op 30 december 2019. Tijdens deze AVA is besloten om werknemer te ontslaan als statutair bestuurder van zowel Avantes Holding als Avantas, waarbij ook de arbeidsovereenkomst van werknemer met Avantes is opgezegd. Werknemer verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening Avantes onder meer te veroordelen tot doorbetaling van zijn salaris en wedertewerkstelling.
Oordeel
Werknemer heeft onder meer gesteld dat het vennootschapsrechtelijk ontslag dient te worden vernietigd, omdat er geen gronden zijn die dat vennootschapsrechtelijk ontslag kunnen dragen. Als een ontslagbesluit formeel volgens alle wettelijke vereisten is genomen, maar iedere grond ontbeert kan het ontslag als zijnde in strijd met de redelijkheid en billijkheid worden vernietigd. De redelijkheid van het vennootschapsrechtelijk ontslag als hiervoor bedoeld dient ook getoetst te worden aan de arbeidsrechtelijke normen, aldus werknemer. Werknemer heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat deze stellingname niet afwijkt van hetgeen is overwogen in het arrest Sjardin/Sjartec. Uit dit arrest volgt dat pas als is geoordeeld dat het ontslagbesluit waarvan vernietiging wordt gevraagd onaantastbaar is, de vraag aan de orde komt welke gevolgen het arbeidsrecht aan het ontslag verbindt, waarbij artikel 2:244 lid 3 BW dat bij vernietiging van het ontslagbesluit geen rol speelt een beletsel vormt om herstel van de dienstbetrekking uit te spreken. De arbeidsrechtelijke ontslaggronden kunnen dus niet worden betrokken bij de toetsing van het vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit aan de artikelen 2:14 en 2:15 BW. De stelling dat het ontbreken van een redelijke grond als vereist bij een arbeidsrechtelijke ontslag een beroep op artikel 2:14 en 2:15 BW rechtvaardigt, stuit hierop dus af. Daar komt bij dat werknemer geen expliciet beroep heeft gedaan op artikel 2:8 BW, maar enkel heeft aangevoerd dat het ontbreken van een arbeidsrechtelijke ontslaggrond in strijd met voornoemd artikel is. In een procedure zoals de onderhavige waarin de geldigheid van het (vennootschapsrechtelijk) ontslagbesluit beoordeeld dient te worden, is geen ruimte voor een toetsing van de redelijkheid van de arbeidsrechtelijke ontslaggrond en kan het beweerdelijk ontbreken van die arbeidsrechtelijke ontslaggrond(en) niet tot vernietiging van het ontslagbesluit leiden. Dat er mogelijk geen redelijke grond is voor het arbeidsrechtelijk ontslag, kan zich vertalen in een billijke vergoeding, maar leidt vooralsnog niet tot vernietiging van het ontslagbesluit. Nu het besluit om werknemer als statutair bestuurder van Avantes te ontslaan vooralsnog in stand blijft, blijft ook de opzegging van de arbeidsovereenkomst met Avantes in stand. De voorlopige voorziening tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon is dan ook niet toewijsbaar.