Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 14 mei 2020
ECLI:NL:RBOBR:2020:2863
Feiten
Werkgeefster exploiteerde twee restaurants, X en Y. Werknemer is op 1 december 2015 in dienst getreden bij werkgeefster. Werknemer was werkzaam in restaurant X. Dat restaurant heeft zijn werkzaamheden beëindigd en per 17 juni 2019 zijn de deuren van het restaurant gesloten. Werkgeefster heeft op 19 november een ontslagaanvraag bij het UWV ingediend, die is afgewezen, omdat sprake zou zijn van een opzegverbod en de V.O.F. blijft bestaan. Slechts een onderdeel is beëindigd. X verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische omstandigheden.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Bij een gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging blijft het opzegverbod tijdens ziekte zijn gelding behouden. Tussen partijen is in geschil of sprake is van beëindiging van de gehele onderneming. Volgens werkgeefster kwalificeren X en Y ieder voor zich als onderneming, hetgeen steun vindt in de MvT. De wetgever heeft zich daar op het standpunt gesteld dat het voor zich spreekt het begrip onderneming ‘bij de opzegbepalingen’ dezelfde betekenis toe te kennen als in de bepalingen betreffende overgang van ondernemingen. Voor het begrip onderneming moet het daarom gaan om de organisatorische eenheid van ondernemingsactiviteiten waarmee de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak is verbonden. Wanneer een onderneming bestaat uit meerdere echt zelfstandige onderdelen, kan het opzegverbod daarom komen te vervallen indien het gaat om het beëindigen van de werkzaamheden van een onderdeel van de onderneming. Werkgeefster heeft uitgebreid toegelicht waarom de beide restaurants gezien moeten worden als zelfstandige onderdelen. Zij wijst op de boekenonderzoeken die bij beide restaurants afzonderlijk zijn uitgevoerd, op de eigen polissen die beide restaurants hebben, op de eigen administratie die beide restaurants voeren en op de eigen vergunning op grond van de Drank- en Horecawet voor beide restaurants. Er vond ook geen uitwisseling van personeel plaats. Met werkgeefster is de kantonrechter van oordeel dat uit deze omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – volgt dat sprake is van zelfstandige onderdelen en dat het UWV een te enge definitie voor ‘de onderneming’ heeft gehanteerd. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op. Vast staat immers dat X de deuren heeft gesloten, dat het pand verkocht is en dat de bedrijfsactiviteiten definitief zijn gestaakt. Het verzoek wordt toegewezen en aan werknemer wordt een transitievergoeding toegekend.