Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 20 mei 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:2038
Het onderzoek van de bedrijfsarts was onvoldoende. Het onderzoek van de verzekeringsarts was uitgebreider en voorshands moet hier dan ook doorslaggevende betekenis aan worden toegekend.

Feiten

Werkneemster heeft zich op 29 november 2019 ziek gemeld. Op 10 december 2019 is zij op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest, die heeft overwogen dat hij geen reden ziet voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte/gebrek. Werkneemster heeft haar werk niet hervat. Werkgever is op 10 december 2019 gestopt met het betalen van loon. Per brief van 12 december 2019 heeft werkgever bevestigd dat hij het loon opschort omdat werkneemster weigert te werken totdat er een deskundigenoordeel heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat werkneemster niet geschikt is voor haar eigen werk. Werkgever heeft de loonbetaling op 24 februari 2020 hervat. Werkneemster is momenteel nog arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat hij achter zijn rapportage blijft staan. Werkneemster vordert betaling van achterstallig loon.

Oordeel

Partijen houdt verdeeld de vraag, nu de bedrijfsarts en de verzekeringsarts hierover verschillend hebben geoordeeld, of werkneemster op 10 december 2019 al dan niet arbeidsongeschikt was en of zij vanaf laatstgenoemde datum tot en met maart 2020 recht heeft op loon als gevolg van deze arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts is tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op 10 december 2019, op basis van het huisartsenjournaal en het gesprek dat hij heeft gevoerd met werkneemster. Naar het oordeel van de rechter had de bedrijfsarts zich echter niet enkel op het huisartsenjournaal mogen baseren, omdat die niet de actuele gezondheidstoestand van werkneemster weergaf. Verder is de bedrijfsarts afgegaan op informatie van de zijde van werkneemster, maar gebleken is dat zij de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat het gesprek een onaangenaam verloop heeft gehad. Mogelijk is hierdoor de uitwisseling van informatie niet optimaal verlopen. Voorts heeft de bedrijfsarts, naar het oordeel van de kantonrechter onterecht, geen noodzaak gezien tot het doen van fysiek onderzoek. De verzekeringsarts daarentegen heeft werkneemster op 11 februari 2020 wel lichamelijk onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts kennisgenomen van de informatie van de behandelaars en overleg gevoerd met de bedrijfsarts. Op grond hiervan heeft hij tot arbeidsongeschiktheid van werkneemster geconcludeerd. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat aan de conclusie van de verzekeringsarts doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, nu dit op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Hoewel de verzekeringsarts geen datum noemt waarop de beoordeling betrekking heeft, acht de kantonrechter het aannemelijk dat dit 10 december 2019 is. De kantonrechter oordeelt dat voorshands sprake is van ongeschiktheid van werkneemster voor het verrichten van haar werk op 10 december 2019. Nu werkneemster werkhervatting terecht en op goede gronden achterwege heeft gelaten, was er voor werkgever geen grond om tot opschorting van de loonbetaling over te gaan, daargelaten de vraag of het loon bij het niet hervatten van de werkzaamheden kan worden opgeschort.