Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18 juni 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:5592
Feiten
Werkneemster is op 1 oktober 2014 in dienst getreden van de Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs in Rotterdam e.o. (hierna: de Stichting). Laatstelijk is werkneemster werkzaam in de functie Docent LB. Werkneemster is secretaris van de medezeggenschapsraad (hierna: MR) van de school waar zij werkt. Op 7 oktober 2019 heeft werkneemster zich ziek gemeld. De Stichting verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden op de e- dan wel de g-grond. Zij heeft ter onderbouwing van haar verzoek onder meer het volgende gesteld. Enkele collega’s van werkneemster hebben kenbaar gemaakt dat werkneemster bij hen zeer negatieve en grievende uitlatingen heeft gedaan over collega’s die werkzaam zijn in het managementteam. Zij zouden zich aan strafbare feiten hebben schuldig gemaakt en de school willen benadelen. Voor de Stichting zijn deze uitlatingen ontoelaatbaar en reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, temeer nu werkneemster niet bereid is gebleken te vertellen waarom zij deze uitlatingen heeft gedaan en over de ontstane situatie het overleg aan te gaan.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met het MR-lidmaatschap van werkneemster en het verzoek om die reden dient te worden afgewezen. Werkneemster heeft aangevoerd dat hetgeen haar op basis van de verklaringen van collega’s wordt verweten niet (alleen) haar eigen standpunt, maar het standpunt van de MR betreft. Deze stelling wordt ondersteund door de door werkneemster overgelegde verklaring van de voorzitter van de MR. Zij verklaart dat de verklaringen die met betrekking tot werkneemster zijn afgelegd, ‘vrijwel allemaal te maken hebben met MR-zaken die in een vertrouwelijke omgeving besproken zijn’. Ook heeft werkneemster gesteld dat de verklaringen gerelateerd zijn aan conflicten tussen de MR en het bestuur en dat enkele collega’s die een verklaring hebben afgelegd, hierbij een persoonlijk belang hebben. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het ontbindingsverzoek van de Stichting verband houdt met de omstandigheden waarop het opzegverbod wegens lidmaatschap van een medezeggenschapsorgaan betrekking heeft. Afwijzing van het ontbindingsverzoek volgt.