Rechtspraak
Feiten
Werknemer is per 1 april 2015 bij werkgever in dienst getreden in de functie van onderhoudsmedewerker. Op 20 april 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst ondertekend. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat werknemer op grond van artikel 7:670b lid 2 BW het recht heeft om deze vaststellingsovereenkomst binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen zonder opgaaf van redenen te ontbinden. De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt per 30 april 2020. De opzegtermijn is in de beëindigingsvergoeding verdisconteerd. Werkgever heeft aan werknemer een lening verschaft van € 13.000 ter aanschaf van een auto. In het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst zal werkgever als beëindigingsvergoeding deze lening aan werknemer kwijtschelden. Op 1 mei 2020 bericht werknemer aan werkgever dat is gebleken dat hij pas per juli 2020 aanspraak zou kunnen maken op een werkloosheidsuitkering van het UWV in verband met de opzegtermijn van twee maanden. Werknemer heeft om een oplossing gevraagd ter overbrugging van tussenliggende periode. Op 4 mei 2020 bericht werkgever aan werknemer onder meer dat werknemer door de kwijtgescholden lening reeds een veelvoud van de wettelijke transitievergoeding heeft ontvangen, daarmee ook de eventuele opzegtermijn gecompenseerd is en finale kwijting over en weer is verleend. Diezelfde dag bericht werknemer aan werkgever dat hij vanaf 5 mei 2020 zijn werkzaamheden weer komt hervatten en dat hij gebruikmaakt van zijn recht om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden. Werkgever heeft werknemer opgeroepen om op 29 juni 2020 zijn werkzaamheden te hervatten. Werknemer is die dag op het werk verschenen maar is, nadat de situatie tussen partijen is geëscaleerd, weer huiswaarts gegaan. Werknemer vordert bij vonnis in kort geding – kort gezegd – wedertewerkstelling en loondoorbetaling. Werknemer heeft in de tussentijd van de gemeente Capelle aan den IJssel onder cessie een voorschot ontvangen over de maanden mei en juni 2020.
Oordeel
Bedenktermijn
In artikel 7:670b lid 2 BW is bepaald dat in het geval de arbeidsovereenkomst door middel van een schriftelijke overeenkomst wordt beëindigd, de werknemer het recht heeft om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen schriftelijk te ontbinden. Het voorgaande is door partijen ook expliciet in de vaststellingsovereenkomst opgenomen. Werknemer heeft de vaststellingsovereenkomst per e-mail van 4 mei 2020 ontbonden, dat is binnen de termijn van veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen. Niet ter zake doende is daarbij wat de reden voor de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst was. De ontbinding van de vaststellingsovereenkomst heeft tot gevolg dat de beëindigingsovereenkomst eindigt op het moment dat de schriftelijke verklaring de werkgever bereikt, in het onderhavige geval op 4 mei 2020, en de arbeidsovereenkomst is hersteld per 5 mei 2020.
Loondoorbetaling en wedertewerkstelling
Werknemer heeft aanspraak gemaakt op het salaris over de periode vanaf 1 mei 2020 tot aan het moment dat het dienstverband op rechtsgeldige wijze wordt beëindigd. Werkgever heeft erkend dat hij het salaris verschuldigd is over de periode vanaf 5 mei 2020 tot en met 29 juni 2020, zij het dat werkgever van mening is dat dit bedrag niet (geheel) aan werknemer dient te worden voldaan. Ten aanzien van de periode 1 mei tot en met 4 mei 2020 wordt overwogen dat nu de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst geen terugwerkende kracht heeft, werkgever over deze periode ook geen loon verschuldigd is. Daarnaast heeft met betrekking tot het loon over de periode van 5 mei tot en met 29 juni 2020 te gelden, dat nu door werknemer is erkend dat hij een voorschot onder cessie heeft ontvangen van de gemeente Capelle aan den IJssel en hij niet, althans onvoldoende heeft betwist, dat hij ten gevolge daarvan ten aanzien van werkgever slechts aanspraak kan maken op het verschil tussen dit voorschotbedrag en het bedrag aan maandsalaris waar hij ingevolge de arbeidsovereenkomst recht op heeft, enkel dit verschil voor toewijzing gereed ligt. Ten aanzien van het loon over de periode vanaf 29 juni 2020 is op grond van artikel 7:628 BW niet komen vast te staan dat het niet werken voor rekening en risico van werknemer komt. Voorgaande leidt er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dan ook toe dat werkgever ook voor de periode vanaf 29 juni 2020 gehouden is het salaris aan werknemer te voldoen. Ook de door werknemer gevorderde wedertewerkstelling ligt voor toewijzing gereed. Vooralsnog is onvoldoende duidelijk wat zich op 29 juni 2020 exact heeft afgespeeld en of werknemer zich daadwerkelijk zodanig heeft gedragen dat een terugkeer naar de werkvloer daarmee onmogelijk is geworden.