Naar boven ↑

Rechtspraak

Schiema B.V./werknemer
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28 mei 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:6279
Het is werknemer toegestaan bij een concurrent/relatie van werkgever in dienst te treden. Uit tekst beding en partijbedoeling volgt dat sprake is van een relatiebeding en niet van een concurrentiebeding. Het niet uitdrukkelijk overeenkomen van een concurrentiebeding komt voor rekening van werkgever.

Feiten

Werknemer is per 19 maart 2010 in dienst getreden bij Schiema B.V. in de functie van bedrijfsleider. In de arbeidsovereenkomst is een relatiebeding opgenomen. Werknemer heeft op 25 februari 2020 de arbeidsovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Met ingang van 1 april 2020 is hij in dienst getreden bij bedrijf X in de functie van Salesmanager Industrie. Tussen partijen is thans in geschil of de indiensttreding bij X een schending van het relatiebeding oplevert. Schiema neemt het standpunt in dat het relatiebeding letterlijk en ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat werknemer op geen enkele wijze dan ook contacten mag leggen of onderhouden met klanten of leveranciers en dat daaronder ook moet worden verstaan het in dienst treden bij klanten of leveranciers, teneinde te voorkomen dat bedrijfsgevoelige informatie van Schiema bij derden terecht komt. Werknemer heeft betoogd dat het relatiebeding niet mag worden uitgelegd als een concurrentiebeding, op grond waarvan hij niet in dienst zou mogen treden bij een klant, leverancier of concurrent van Schiema.

Oordeel

Met betrekking tot het antwoord op de vraag wiens standpunt ten aanzien van de uitleg van het relatiebeding als juist heeft te gelden, hanteert de kantonrechter de Haviltex maatstaf. Vaststaat dat bij aanvang van het dienstverband de arbeidsovereenkomst, met daarin het relatiebeding, is opgesteld door werknemer zelf, omdat een dergelijke arbeidsovereenkomst bij Schiema niet voorhanden was. Werknemer heeft ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als onweersproken gesteld dat tussen partijen geen overleg over de inhoud van de arbeidsovereenkomst alsmede over de bedoeling van partijen met betrekking tot het relatiebeding heeft plaatsgevonden. Door werknemer is uitdrukkelijk aangevoerd dat hij zich nimmer heeft willen laten beperken in zijn vrije arbeidskeuze door middel van een concurrentiebeding, terwijl Schiema ter gelegenheid van de mondelinge behandeling slechts in algemene termen heeft toegelicht dat zij het relatiebeding op dat moment voldoende heeft geacht. Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat partijen enkel als bedoeling hebben gehad een relatiebeding overeen te komen, en niet een concurrentiebeding. Uit de tekst van het relatiebeding kan evenmin redelijkerwijs worden afgeleid dat het beding heeft beoogd te voorkomen dat werknemer bij een relatie van Schiema in dienst zou treden. Dit geldt temeer gezien de algemene bewoordingen van het relatiebeding. De door Schiema voorgestane uitleg getuigt van een te ruime lezing van het relatiebeding. Voor zover de uitleg van het relatiebeding leidt tot onduidelijkheid komt dit bovendien voor rekening en risico van Schiema zelf. Schiema heeft het initiatief bij het opstellen van de arbeidsovereenkomst en daarmee ook het onderhavige beding geheel bij werknemer gelegd. Voor zover Schiema van mening was geweest dat werknemer na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet in dienst mocht treden bij een concurrent of een relatie, dan had zij uitdrukkelijk een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst moeten opnemen. Schiema heeft dit nagelaten en zij wordt als werkgeefster geacht vooraf de consequenties daarvan te hebben overzien. De conclusie luidt dan ook dat het voorshands onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Schiema werknemer kan houden aan het relatiebeding op de wijze waarop Schiema met haar vordering voor ogen heeft.