Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de Staat der Nederlanden
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 14 juli 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:1264
Dienstongeval door nekklem tijdens training penitentiair inrichtingswerker. Artikel 7:658 BW kan geen grondslag zijn voor de schadeclaim. Ook geen sprake van een fout van een ondergeschikte.

Feiten

Ambtenaar was in 2004 senior penitentiair inrichtingswerker (PIW’er) in het Huis van Bewaring. Ambtenaar is op 14 oktober 2004 tijdens een IBT-training een ongeval overkomen. Als gevolg van dit ongeval heeft ambtenaar onder meer nekklachten. Ambtenaar vordert vergoeding van de als gevolg van het ongeval geleden schade. De rechtbank heeft ambtenaar niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover deze is gebaseerd op (analoge) toepassing van artikel 7:658 BW. Ambtenaar is hiervan in hoger beroep gekomen.

Oordeel

Werkgeversaansprakelijkheid; artikel 7:658 BW en 6:162 BW

Tussen partijen staat vast dat ambtenaar ten tijde van het ongeval als senior PIW’er in dienst van de Staat was aangesteld. Hij was daarom niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, maar op basis van een aanstelling als bedoeld in de Ambtenarenwet en ten aanzien van hem was onder andere het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) van toepassing. Op grond van het ambtenarenrecht werden rechtspositionele besluiten genomen die ambtenaar alleen bij de bestuursrechter kon aanvechten, dus via de bestuursrechtelijke rechtsgang. In het kader van de toetsing van de zorgplicht in het ambtenarenrecht hanteert de ambtenarenrechter een norm overeenkomstig artikel 7:658 BW. Deze door de CRvB gehanteerde (analoge) norm had ambtenaar daarom bij de bestuursrechter kunnen inroepen. Van ongerechtvaardigd onderscheid tussen ambtenaar als ambtenaar en werknemers met een arbeidsovereenkomst, was daarbij geen sprake. De bestuursrechtelijke rechtsgang bood ambtenaar voldoende rechtsbescherming. Dit brengt mee dat ambtenaar niet-ontvankelijk is voor zover hij een vordering instelt die hij bij de ambtenarenrechter kon instellen. De bepalingen uit titel 10 van Boek 7 BW, waaronder artikel 7:658 BW valt, gelden slechts voor arbeidsovereenkomsten. Ambtenaar had geen arbeidsovereenkomst maar een aanstelling. Daarnaast had de wetgever in artikel 7:615 BW, zoals dat gold ten tijde van het ongeval en de gehele duur van de aanstelling van ambtenaar, expliciet vastgelegd dat (onder meer) artikel 7:658 BW niet van toepassing is ten aanzien van personen in dienst van de Staat, tenzij dat bij wet of verordening anders was bepaald. Ten aanzien van de positie van ambtenaar was dat niet anders bepaald. Artikel 7:658 BW was dus door de wetgever uitdrukkelijk niet van toepassing verklaard op ambtenaars aanstelling. Het hof kan die expliciete wettelijke regeling niet negeren. Artikel 7:658 BW kan daarom geen grondslag zijn voor de schadeclaim van ambtenaar als ambtenaar tegenover de Staat als werkgever, ook niet door ‘inlezen’ van artikel 7:658 BW in artikel 6:162 BW (in die zin dat de enkele niet-nakoming van art. 7:658 BW al een onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW oplevert). Het voorgaande betekent dat de eerste grief geen doel treft.

Fout van ondergeschikte; artikel 6:170 BW

Voor de toepassing van artikel 6:170 BW moet vaststaan dat de collega-deelnemer fout heeft gehandeld, dat wil zeggen dat die collega-deelnemer één (of meer) hem toe te rekenen onrechtmatige handeling(en) heeft begaan, waarvoor hij zelf uit artikel 6:162 BW aansprakelijk is. Het hof kan, op grond van de feiten en omstandigheden die ambtenaar heeft aangevoerd over de toedracht van het ongeval, geen onrechtmatige daad van de collega-deelnemer aannemen. Gezien het door ambtenaar gestelde verloop van de IBT-training en de daarbij gegeven instructies mocht de collega van ambtenaar handelen zoals hij deed.

Smartengeld op grond van het Barp

Op grond van artikel 54a Barp kan ‘de desbetreffende ambtenaar’ na een dienstongeval onder bepaalde omstandigheden smartengeld vergoed krijgen. In artikel 1 Barp is bepaald wie in het Barp onder ‘ambtenaar’ verstaan worden. Daarbij gaat het (telkens) om ambtenaren van de politie, mensen die specifiek zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of mensen die zijn toegelaten tot een (aangewezen) politieopleiding. Ambtenaar heeft niet aangevoerd dat hij bij de politie hoorde. Integendeel, uit zijn stellingen volgt dat hij was aangesteld in algemene dienst van het Rijk en dat zijn rechtspositie werd beheerst door het ARAR. De bij eisvermeerdering ingediende vordering wijst het hof daarom als ongegrond af. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de Rechtbank Den Haag.