Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 7 augustus 2020
ECLI:NL:RBGEL:2020:3995
Feiten
Bij tussenbeschikking van 15 juni 2020 heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat Vion Scherpenzeel B.V. (hierna: Vion) in de haar opgedragen bewijslast ter zake van de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden niet is geslaagd en dat ontslag niet rechtsgeldig is gegeven en dat Vion de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding verschuldigd is. Hetgeen ter zake bij tussenbeschikking is overwogen wordt gehandhaafd en de kantonrechter geeft een eindbeschikking.
Oordeel
Hoogte maandloon
De kantonrechter gaat uit van een gemiddeld maandloon over twaalf maanden voorafgegaand aan de beëindigingsdatum, niet alleen voor de berekening van de transitievergoeding maar ook voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding. Nu werknemer heeft nagelaten bij zijn berekening van de hoogte van het maandloon enige onderbouwing, bijvoorbeeld door middel van salarisspecificaties, te geven en Vion haar berekening wel met salarisspecificaties heeft onderbouwd, zal daarvan uitgegaan worden. Derhalve wordt uitgegaan van een maandloon van € 2.897,86 bruto te vermeerderen met 8% vakantiegeld en 2% eindejaarsuitkering, oftewel € 3.187,64 bruto inclusief genoemde emolumenten.
Vergoedingen
Nu werknemer gebruikmakend van de zogenoemde switch alsnog in het ontslag heeft berust, is Vion het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn verschuldigd. Zij zal tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, berekend op basis van het loon van € 3.187,64, worden veroordeeld. Verder is de kantonrechter van oordeel dat Vion een transitievergoeding ter hoogte van € 36.126,59 verschuldigd is. Tot slot oordeelt de kantonrechter ten aanzien van de billijke vergoeding als volgt. Anders dan door Vion is bepleit, is met het niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet de ernstige verwijtbaarheid en daarmee de verschuldigdheid van een billijke vergoeding (in beginsel) gegeven. Bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding hanteert de kantonrechter de gezichtspunten van de Hoge Raad. De mate van verwijtbaarheid van Vion wordt in casu gekwalificeerd als ‘gemiddeld’ bij een onterecht gegeven ontslag op staande voet. Van verwijtbaarheid aan de zijde van werknemer, in die zin dat hij zelf op enigerlei wijze de verdenking en daarmee het ontslag op staande voet over zich heeft afgeroepen, is niet gebleken. Verder overweegt de kantonrechter dat de switch door werknemer geen drukkend effect op de billijke vergoeding zal hebben en de verzochte vergoeding voor beweerdelijke inkomensschade wordt afgewezen, omdat werknemer inmiddels vervangende inkomsten van zijn werk als timmerman heeft. Het door Vion algemeen geformuleerde en laat gevormde beroep op de schadebeperkingsplicht van werknemer moet buiten beschouwing worden gelaten. Werknemer heeft in ieder geval aan zijn schadebeperkingsplicht voldaan door snel na het ontslag op staande voet elders werk te aanvaarden. Dat leidt, als hiervoor overwogen, tot een op nihil gestelde inkomensschade. De pensioenschade is derhalve de belangrijkste component van de billijke vergoeding. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de billijke vergoeding wordt begroot op een bedrag van € 45.000 bruto. Vion zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.