Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 15 september 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:2850
Niet is vast komen te staan dat de vloer waar werkneemster is gestruikeld/uitgegleden vochtig was. Bovendien heeft werkgeefster voldoende maatregelen getroffen ter voorkoming van een ongeval. Werkgeefster heeft haar zorgplicht dan ook niet geschonden.

Feiten

Werkneemster was sinds 2007 werkzaam voor werkgeefster. Op 18 mei 2016 is werkneemster tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden ten val gekomen en heeft hierbij letsel opgelopen. Gedurende het genezingsproces is er vervolgens sprake geweest van verkeerde botaangroei. Werkneemster heeft meerdere operaties ondergaan en het genezingsproces is nog niet afgerond. Werkneemster is sinds het ongeval arbeidsongeschikt. Bij brief d.d. 7 juli 2016 heeft werkneemster werkgeefster aansprakelijk gesteld. Werkgeefster heeft die aansprakelijkheid betwist. De aansprakelijkheidsverzekeraar heeft een onderzoek ingesteld. Daarnaast heeft de Inspectie SZW onderzoek gedaan. Werkneemster vordert te bepalen dat werkgeefster aansprakelijk is voor de schade voortvloeiende uit het bedrijfsongeval. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Werkneemster is tegen het vonnis in hoger beroep gekomen.

Oordeel

Vast staat dat werkneemster op 18 mei 2016 tijdens het werk ten val is gekomen en ten gevolge daarvan schade heeft geleden. Partijen zijn verdeeld over de oorzaak van het vallen van werkneemster. Werkneemster stelt dat zij (kennelijk) is gestruikeld/uitgegleden als gevolg van vocht op de vloer. Werkgeefster betwist dat er vocht aanwezig was op de vloer. Het hof stelt voorop dat werkneemster onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat vocht op de vloer de oorzaak is van haar val. In de dagvaarding stelde zij dat zij was gestruikeld, pas tijdens de mondelinge behandeling gaf zij aan dat zij was uitgegleden. Struikelen en uitglijden zijn geheel verschillende oorzaken van een valpartij. Verder heeft zij pas zeven weken na het ongeval voor het eerst gesteld dat sprake was van vocht op de vloer en toen pas gesteld dat dit mogelijk de oorzaak was van de val. Ten slotte is naar het oordeel van het hof onvoldoende concreet gesteld dat er daadwerkelijk water of vocht op de vloer lag op de plaats waar werkneemster is gevallen, en dat volgt ook niet uit de schriftelijke verklaringen die zij heeft overgelegd. Het hof oordeelt dat, ook als er (veronderstellenderwijs) van uit wordt gegaan dat van een vochtige of gladde vloer sprake is geweest, dit onvoldoende is om aansprakelijkheid van werkgeefster ingevolge artikel 7:658 BW aan te nemen, aangezien werkgeefster naar het oordeel van het hof niet nalatig is geweest om die maatregelen te treffen. In de zorginstelling ligt een vloer met een hogere slipweerstand dan vereist. Niet ter discussie staat verder dat er ten tijde van het ongeval een droogloopmat aanwezig was. Werkneemster heeft verder gesteld dat een hoge werkdruk het ongeval mede heeft veroorzaakt. Het hof overweegt dat werkneemster onvoldoende heeft gesteld of onderbouwd dat werkgeefster van haar verwachtte dat zij zich zodanig zou haasten dat dit onaanvaardbare risico’s voor het personeel in het leven zou roepen. Werkneemster stelt voorts dat werkgeefster heeft verzuimd direct een onderzoek in te stellen en melding te maken van het arbeidsongeval, zoals is voorgeschreven in artikel 9 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet. Ook deze stelling wordt verworpen. Nog daargelaten de vraag of werkgeefster op dit punt een verwijt kan worden gemaakt nu de gevolgen van de val van werkneemster aanvankelijk leken mee te vallen, leidt het enkele verzuim van een onmiddellijk onderzoek en melding van het ongeval – wat daarvan verder ook zij – niet tot aansprakelijkheid van werkgeefster op de voet van artikel 7:658 BW.