Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 8 oktober 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:4309
Berekening van het door het uitzendbureau verschuldigde achterstallig loon. Uitspraak aangehouden.

Feiten

Werknemer is op 12 juni 2019 voor de duur van 12 maanden in dienst getreden van werkgeefster. In de op 25 april 2019 getekende arbeidsovereenkomst staat onder meer opgenomen dat werknemer bij prestatie naar tevredenheid maandelijks een bonus van € 300 krijgt uitgekeerd. Bij brief van 14 mei 2020 schrijft werknemer aan werkgeefster dat hij meent dat hij minder salaris heeft gekregen dan mondeling afgesproken zou zijn. Werknemer verzoekt in eerste aanleg een aanzegvergoeding en de overeengekomen bonus.

Oordeel

Aanzegvergoeding

De kantonrechter begrijpt dat werkgeefster het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar vindt als zij de aanzegvergoeding moet voldoen, omdat zij mondeling heeft meegedeeld dat het arbeidscontract niet zou worden voortgezet, hetgeen werknemer zelf schriftelijk heeft bevestigd zodat er geen onduidelijkheid noch misverstand kon bestaan. De enkele omstandigheid dat mondeling duidelijkheid zou zijn verstrekt over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om te oordelen dat de aanspraak op de aanzegvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dit geval heeft werknemer echter op 14 mei 2020 zelf schriftelijk bevestigd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Voor hem was het derhalve op 14 mei 2020 onmiskenbaar duidelijk dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Onder deze omstandigheid heeft de eis van een schriftelijke aanzegging geen waarborgfunctie meer en betreft dit niet meer dan een formaliteit. De aanspraak op de (volledige) aanzegvergoeding is in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter onaanvaardbaar. Niet is echter gebleken dat werknemer eerder dan op 14 mei 2020 (schriftelijk) kenbaar was gemaakt dat zijn arbeidsovereenkomst niet werd verlengd. De arbeidsovereenkomst eindigde verder per 11 juni 2020, zodat niet gesteld kan worden dat één maand van tevoren is aangezegd, maar drie dagen te laat. De kantonrechter is daarom van oordeel dat werknemer recht heeft op een aanzegvergoeding pro rata, derhalve op € 255,48 bruto (3/31e deel x € 2.640).

Bonus

Naar het oordeel van de kantonrechter is de tekst in de arbeidsovereenkomst voldoende duidelijk. Er staat immers dat er bij een prestatie naar tevredenheid van werkgeefster een bonus van € 300 zal worden uitgekeerd. Nu deze tekst zelf voldoende duidelijk is, hoeft deze niet verder te worden uitgelegd. Werkgeefster heeft hiermee een discretionaire bevoegdheid, zij heeft het uitkeren van de bonus afhankelijk gesteld van de prestaties van werknemer. Het is derhalve aan werkgeefster om te bepalen wanneer werknemer in aanmerking komt voor een bonus. Werkgeefster heeft gesteld dat daartoe geen aanleiding was. Het functioneren van werknemer was juist aanleiding om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Werknemer heeft weliswaar betwist dat hij onvoldoende heeft gefunctioneerd om voor de bonus in aanmerking te komen, maar heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat werkgeefster niet op redelijke gronden tot het besluit heeft kunnen komen om aan hem geen bonus toe te kennen. De vordering van werknemer tot betaling van de bonus is dan ook niet toewijsbaar.