Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 oktober 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:3124
Feiten
Werknemer is op 1 augustus 2015 in dienst getreden van werkgever in de functie van operator op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In april 2018 heeft werkgever informatie ontvangen op grond waarvan bij hem het vermoeden is gerezen dat zijn werknemers tijdens het winningsproces waardevolle metalen, waaronder goud, ontvreemden. Werkgever heeft de bedrijfsrecherche nader onderzoek laten verrichten naar dit vermoeden. Omdat de exacte locatie onbekend bleef en de bedrijfshal te groot is, is toen vooralsnog ervan afgezien om nader onderzoek te verrichten. Op 15 juni 2018 heeft werkgever op een personeelsbijeenkomst de aard en ernst van zijn vermoeden medegedeeld en gewaarschuwd dat werknemers die zich schuldig maken aan het ontvreemden van waardevolle materialen op staande voet ontslagen zullen worden. Eind september 2018 heeft werkgever naar aanleiding van nadere informatie over de plek van ontvreemding opnieuw onderzoek laten verrichten. Werknemer heeft zich op 4 oktober 2018 ziek gemeld. Vier van de elf werknemers met wie gesprekken hebben plaatsgevonden, hebben bekend. Drie van deze werknemers hebben over de betrokkenheid van werknemer verklaard. Bij brief van 28 november 2018 heeft werkgever werknemer medegedeeld dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het ontvreemden van bedrijfseigendommen, dat dit een dringende reden oplevert, en hem om die reden op staande voet ontslagen. De kantonrechter heeft het verzoek van werknemer tot vernietiging van de opzegging afgewezen. Werknemer is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Bij tussenbeschikking heeft het hof werkgever toegelaten te bewijzen dat werknemer bedrijfseigendommen (goud) toebehorend aan werkgever heeft ontvreemd. Werkgever heeft daartoe één getuige, general manager, als getuige doen horen.
Oordeel
Het hof dient thans te beoordelen of werkgever geslaagd is in het opgedragen bewijs. Naar het oordeel van het hof is sprake van een redelijke of voldoende mate van zekerheid dat werknemer goud toebehorend aan werkgever heeft ontvreemd. Werkgever ontving in april en september 2018 informatie dat werknemers zich schuldig zouden maken aan het ontvreemden van waardevolle metalen, waaronder goud. Vervolgens heeft werkgever in overleg met de bedrijfsrecherche een camera geplaatst en werknemers gehoord. Een aantal werknemers heeft bekend. Voor het hof staat voldoende vast dat in die verklaringen werknemer is bedoeld. Dat de getuigen zich vergist hebben in de naam of werknemer niet bedoeld hebben is in het licht van het vorenstaande door werknemer niet onderbouwd. Alles overwegend acht het hof de belastende verklaringen van de werknemers, mede gelet op de nadere verklaring van de getuige, zodanig geloofwaardig dat in voldoende mate is komen vast te staan dat werknemer goud toebehorend aan werkgever heeft ontvreemd. In de tussenbeschikking is reeds overwogen dat indien werkgever slaagt in zijn bewijslevering sprake is van een dringende reden. Het hof is dus van oordeel dat de kantonrechter het verzoek om vernietiging van de opzegging terecht heeft afgewezen. Het hof oordeelt voorts dat werknemer op grond hiervan geen recht heeft op een billijke vergoeding. Dit geldt ook voor de transitievergoeding, nu het hof van oordeel is dat werknemer door het wegnemen van bedrijfseigendommen van werkgever op zeer ernstige wijze het vertrouwen heeft geschonden dat werkgever in hem mocht hebben. De slotsom is dat alle grieven falen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.