Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 2 september 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:7187
Werkgever is gehouden achterstallig loon tijdens ziekte te betalen. Oordeel of een werknemer arbeidsongeschikt is, is voorbehouden aan een bedrijfsarts. Overlegging van een deskundigenverklaring in kort geding is niet vereist.

Feiten

Werknemer is op 14 januari 2019 voor onbepaalde tijd bij werkgever in dienst getreden als schoonmaker. Op 29 maart 2020 heeft werknemer zich per whatsapp-bericht bij een collega ziek gemeld. Bij brief van 15 april 2020 heeft werknemer aan werkgever verzocht om per omgaande zijn loon over de maand maart 2020 te voldoen. Werkgever stuurt op 21 april 2020 een tweede officiële waarschuwing waarin onder meer wordt geschreven dat werknemer onvindbaar is en niet communiceert. Op 7 mei 2020 heeft werkgever werknemer uitgenodigd voor een gesprek op 12 mei 2020. Werknemer is niet verschenen, waarna werkgever het loon van werknemer heeft opgeschort. Op 18 juni 2020 heeft de bedrijfsarts werknemer op medische gronden ongeschikt geacht om zijn eigen werkzaamheden te verrichten, maar wel geschikt om in zittend werk te re-integreren. Werknemer heeft zich daarvoor bij brief van 23 juni 2020 beschikbaar gesteld. Bij e-mail van 3 juli 2020 heeft werkgever aan werknemer een beëindigingsvoorstel gedaan. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt. Op 10 juli 2020 heeft werkgever een nettobedrag van € 5.818,89 aan werknemer overgemaakt. Werknemer heeft verscheidene betalingsherinneringen van zijn zorgverzekeraar overgelegd waaruit volgt dat hij vanaf 7 mei 2020 een betalingsachterstand heeft opgebouwd. Werknemer vordert onder meer het achterstallig loon over de maanden maart 2020 tot en met juni 2020 ten bedrage van € 146,77 te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%.

Oordeel

Het primaire verweer van werkgever faalt, omdat de eis dat de werknemer bij een loonvordering een deskundigenverklaring over moet leggen conform artikel 7:629a BW niet geldt in kort geding. De kantonrechter overweegt dat het oordeel of een werknemer arbeidsongeschikt is, en zo ja, vanaf wanneer, aan een bedrijfsarts is voorbehouden. Werkgever had ter beoordeling van de ziekte van werknemer tijdig een bedrijfsarts of arbodienst in moeten schakelen. Werkgever heeft weliswaar aangevoerd dat hij dat rond april/mei 2020 heeft gedaan, maar uit de probleemanalyse blijkt dat werknemer voor het eerst op 15 juni 2020 bij de bedrijfsarts is geweest, die op dat moment bovendien heeft geoordeeld dat werknemer ongeschikt was om zijn eigen (schoonmaak)werk te verrichten. Het voorgaande betekent dat werknemer vanaf 29 maart 2020 recht had op doorbetaling van loon. Ten aanzien van de hoogte van het loon is onvoldoende weersproken dat werknemer over de maanden maart tot en met juni 2020 nog recht heeft op een bedrag van € 146,77, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering van werknemer tot betaling van de wettelijke verhoging over het (inmiddels betaalde) loon over de maanden maart tot en met juni 2020 zal ook worden toegewezen. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen om te voorkomen dat de werknemer in financiële problemen raakt. Vast staat dat werknemer een betalingsachterstand heeft opgelopen. De wettelijke verhoging zal in het kader van deze voorlopige voorziening worden gematigd tot 25%. De wettelijke rente over het te laat betaalde loon zal worden toegewezen.